Filmliga
(1927-1931)– [tijdschrift] Filmliga– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMenno ter Braak:
| |
[pagina 283]
| |
[3]
Anna werpt zich, nadat de begoocheling van haar avontuur geweken is, voor den trein. Een heldendaad, die bijna nog meer voor den moed van den regisseur dan voor dien van Anna Karenina pleit... Het is geheel onjuist, de verdienste van deze film als ‘amerikaansch’ te qualificeeren, omdat een amerikaanschefilm toevallig haar product op de markt gooit en een Amerikaan de regisseur is. Van ‘Jazz’ kon men inderdaad zeggen, dat de stofbehandeling een amerikaansche mentaliteit en een amerikaanschen cineast verried. In ‘Anna Karenina’ is daarvan geen sprake; de gebreken van de regie zijn er, om te bewijzen, dat Amerika zich hier nog slechts kenbaar maakt door papieren sneeuwstormen en cartonnen vergezichten op de Côte d'Azur. Goulding is een handig imitator van europeesche voorbeelden, die enkele uitstekende vondsten deed; hij is waarschijnlijk een streng leider, die zijn acteurs voortdurend in zijn hand houdt; en toch...hij is géén cineast. Hij blijft de leider van een speelfilm op zijn best; met de optische mogelijkheden van de film doet hij vrijwel niets. Vandaar eenige inzinkingen, die een cineast van professie nooit zou hebben geduld. Dat ‘Anna Karenina’ werd, wat zij geworden is, dankt Goulding dan ook vrijwel geheel aan de intelligentie van de Zweedsche Greta Garbo. Ik herinner mij nog altijd haar eerste kleine rol in ‘Die Freudlose Gasse’ van Pabst, die een belofte was: een vraagteeken-vrouw, tusschen vampyr en madonna, met de eigenaardige weifelende beslistheid van een aristocrate. Ten onrechte staat zij in het nieuwe boek van Bagier als het type van de Amerikaansche ‘verleidster’ gekenschetst; immers de ordinaire vamp, Amerika's symbool van de erotische zonde, beschikt over, mòet krachtens haar ‘ethisch’ geaccentueerde rol beschikken, over een veel minder gevarieerd gebarenscala dan Greta Garbo. Al is deze intelligentie waarschijnlijk geheel intuïtief (een interview,STAND DER FILMLIGA OP DE I.T.F. (EEN HISTORISCHE HERINNERING!)
dat het Alg. Handelsblad onlangs publiceerde, is van een onwaarschijnlijke stupiditeit!) al heeft Hollywood, door de tot ster gepromoveerde actrice naar den overkant te lokken, op al haar minderwaardige qualiteiten gespeculeerd (ik weet nog vaag van een afschuwelijk schouwspel, dat ik eens bij Tuschinski te zien kreeg, waarvan ik mij gehaast heb den naam te vergeten): door haar prachtige rol als Anna Karenina krijgt Greta Garbo voorgoed recht op een plaats onder de weinige belangrijke vrouwen, die voor de film iets beteekenen. Zooals Asta Nielsen de tragiek van het uitgestooten, reeds verloren leven, dat nog naar resten menschelijkheid snakt, in haar beste oogenblikken onvergetelijk heeft gemaakt, zoo legt Greta Garbo als Anna Karenina door haar | |
[pagina 284]
| |
[4]
onfeilbaar reageeren, haar aristocratische sensibiliteit voor het gevoel onder de opperhuid, de vrouw vast, die al verloren was, voor zij het zelf begreep, out-cast in een wereld, die haar tegemoet kwam met een diplomaat als echtgenoot en een balzaal als huiskamer. In dit milieu sliep zij, onbewust van haar verlorenheid, tot de toevallige ontmoeting met vorst Wronsky de vervreemding tot werkelijkheid maakt, die tot den onvermijdelijken ondergang van de ‘dame’ leidt. Dit anderszijn dan de omgeving, eerst in droom, dan bewust, roept in de ‘dame’ het conflict tusschen minnares en moeder wakker, hoewel (Greta Garbo vermag juist het betrekkelijke van deze tegenstelling te realiseeren) dit conflict ligt in de wereld, waarin zij niet thuis is. Dit is de tragiek van de Anna Karenina uit de film (het motief van Tolstoï is slechts aanleiding): het is niet mogelijk vreemd te zijn aan het milieu, zonder tegelijk onophoudelijk aan de afhankelijkheid van dat milieu te wordən herinnerd. Zonder in de vulgaire zoetelijkheid van de filmheilige te vervallen (alle onwezenlijkheid blijft menschelijk), slaagt Greta Garbo er in, dit tragische isolement, dat boven liefdesavonturen en moederlijke drift domineert, vol te houden. Hetgeen voor de film beteekent, dat men over reacties beschikt, die, welk aandeel de regisseur daarin ook moge hebben, een zeer bijzondere en voorname dispositie eischen. John Gilbert, één van de bekende heroïsche mediocriteiten, valt af bij dit vorstelijk spel, al doet hij zijn best en al heeft Goulding hem in bedwang; maar van een knappen luit tot den prins, die de Schoone Slaapster doet ontwaken, is de afstand wat al te groot, dan dat men in Gilbert's creatie zou kunnen gelooven. Enkele bijfiguren, als de diplomaat-echtgenoot en de generaal, zijn persoonlijk getypeerd; men heeft hier van Rusland geleerd! De reden, waarom men met warmte aan ‘Anna Karenina’ blijft terugdenken, is echter ditmaal geen zaak van ‘filmische’ qualiteit, maar van eerbied voor....een ster, die toevallig eens niet van klatergoud is. |
|