[5]
Want film en bioscoop - het is reeds lang geen paradox meer - zijn onvereenigbare grootheden.
Wat de bioscoop als amusementsbedrijf tot onze natuurlijke vijand maakt, is haar usurpatorisch karakter. Zij heeft, als eertijds de slavenhalers, de film van een andere Goudkust weggeroofd en bewaakt haar met de jaloersche angst van den blank-officier. Geen wonder - de jonge, krachtige lijfeigene, nog onbewust van eigen potentie, was steeds een gewillig en onbetaalbaar werktuig. Haar bruikbaarheid is onbegrensd: zij produceert suiker en graaft goud, zij kan op haar handen loopen en geestverschijningen oproepen, zij geeft Zondagsschool onderwijs en danst de charleston, zij bestrijdt de geslachtsziekten en lonkt naar vieze ouwe heertjes....kortom, zij kan alles - alleen niet zichzelf zijn. Want in de bioscopen heeft zich langzamerhand een talrijk en vast publiek genesteld, samengestroomd uit variété, music-hall, cabaret en schmiere-theater, omdat het in de film alles van zijn gading vond. En deze uitgebreide clientèle wenscht vermaakt te worden en niets anders. Zij verzet zich tegen iedere poging van de mishandelde lijfeigene, om niet langer clown, diaken of deerne, maar film te zijn. Het klassieke ‘panem et circenses’, zij het in anderen zin, is voor den bioscoop-directeur levensvoorwaarde. Het geldt hier den circulus vitiosus: films zijn duur, zij kunnen slechts bestreden worden door een grooten toeloop van publiek, het ‘groote publiek’ is het ‘amusements-publiek’, ergo moet de ondernemer deze illustre clientèle naar de oogen zien, door zijn etablissement geheel als vermaaksinstituut in te richten, hetgeen weer terug slaat op den filmfabrikant, die op zijn beurt den bioscoopdirecteur terwille is en zich wel wacht iets anders dan openlijke of verholen amusements-‘kunst’ te leveren. Dit is het trieste Huis van Adriaan, waarin we nu al jaren ronddolen zonder den uitgang te kunnen vinden.
Waar zit in deze fatale ketting de zwakke plek? De critiek is den aanval begonnen op de slechte film en deed aldus haar naastbij liggende plicht. De bioscoop-exploitanten reageerden op haar zweepslagen, als paarden voor een te zwaar beladen wagen: zij steigerden of zetten zich schrap. Maar de kar vol pretmakers was niet in een ander spoor te brengen. Toen kwamen er ondernemende mannen, die zich met tijdschrift-artikelen en lezingen tot een ander publiek wendden, buiten den amusementskring om propagande te maken en een soort bevrijdingsleger te vormen. Gezegd publiek, voorzoover het in deze prille dagen de voortrekkers niet uitlachte of tegenwerkte, vond de theorie prachtig, maar keerde op den drempel der bioscopen terug en slechts enkelen trotseerden de variété-beproeving terwille van een goede film. En de toestand bleef onveranderd.....tot de Liga werd opgericht. Zij was in haar primitieve, bescheiden vorm het eerste practische resultaat van een langdurige en moeilijke propaganda. Zij is de kern van het bevrijdingsleger! Niet ieder lid van de Liga zal zoo ver gedacht hebben - men werd lid, omdat men van de film hield en men zocht aansluiting met gelijkgezinden, zonder zich er rekenschap van te geven, dat wie ‘organisatie’ zegt - ‘strijd’ verwacht. Daarom zij het hier nadrukkelijk geconstateerd: wij hebben ons aaneengesloten, omdat wij ontevreden waren, omdat wij ons wenschten te verzetten tegen bestaande misstanden. Wij willen het noodlottige chemische proces van celluloid tot variété-goud stuiten, dat wil zeggen: wij willen de scheiding van film en amusement!
Hoe zal deze strijd zich ontwikkelen? Het is nog moeilijk te zeggen. Wij doen, wat wij kunnen doen: wij trachten alles naar ons toe te halen, wat zich ernstig met de film bezighoudt van Ruttmann tot Gance. De zwakzinnige eisch, dat wij al maar ‘meesterwerken’ zouden brengen, waar de facto nog geen meesterwerken bestaan en zelfs het goede product zeldzaam is, gaan wij stilzwijgend voorbij. Maar alles, wat film maakt om der wille van de film - alles dus, wat door de amusementsbioscoop uitgestooten wordt, is ons welkom. Voorloopig roepen wij elders gastvrijheid in, om rustig film te kunnen bestudeeren en niets dan film. En zoo ligt de eerste, belangrijke étappe duidelijk zichtbaar vóór ons: de weg naar een eigen theater! Utopie? Goddank niet! Wij ‘winnen vast in tal’, onze beweging wint dagelijks aan kracht en nademaal geen streven zoo sterk is, als een scherp-omlijnd, doelbewust streven, zij het parool: scheiding van film en amusement!