Henrik Scholte:
Onze vierde matinée
[4]
Het moet ronduit erkend worden, dat de vierde matinée verreweg de zwakste uit de reeks is geweest en, naar wij hopen, ook wel zal blijven. Het heeft ons zelfs verrast, dat zij nog zoo welwillend door pers en publiek is ontvangen.
Voor een typeerend voorbeeld van de thans reeds verbloeide en overleefde Duitsche filmromantiek uit de na-oorlogsche jaren waren betere en thans nog aesthetisch bevredigender resultaten te vinden geweest dan Murnau's ‘Nosferatu’. Toch doet men goed zich rekenschap te geven, dat het overgroote deel van wat wij thans in onze zwak-controleerbare filmherinnering als ‘mooi’ vast houden, bij een reprise evenzeer zou tegenvallen als ‘Nosferatu’ en dat ons ongunstig oordeel over ‘Nosferatu’ alleen te begrijpen is wanneer men bedenkt, dat wij deze film eerst thans, na onze grootere filmervaring van de laatste jaren, onder oogen kregen. Vrijwel niets is in onze aesthetische filmbeschouwing nog positief, elke goede film is een wezenlijke vooruitgang op de vorige. Maar ons enthousiasme blijft in het verleden onveranderlijk bepaald, tot nadeel van ons vergelijkend oordeel. Zie ‘Raskolnikov’ terug of zelfs ‘De Nibelungen’. Over een paar jaar zijn zij ‘cinéma d'avant guerre!’
Zonder twijfel heeft ‘Nosferatu’ uit zuiver historisch oogpunt nog belang, al was het alleen maar als de ontbrekende schakel in den ontwikkelingsgang van een van Duitschlands belangrijkste filmregisseurs. Murnau, die toen zijn Rembrandtieke dampen nog niet had uitgevonden, componeerde met een zeer beperkte techniek. De spookachtige sfeer werd aangeduid door stukjes negatief in te vlechten - waardoor witte lichttinten ontstonden - of door een dwaze versnelling van het natuurlijke tempo, die komisch werkte. Wij voelden ons als het jongetje, dat niet griezelen kon.
Picturaal was Murnau toen reeds vergevorderd, maar het blijven losse platen in de film, zooals wij haar thans zien: het zeilschip de pakhuizen. Van werkelijke filmplastiek getuigt zijn eigen, prachtig Nosferatu-masker.Ga naar voetnoot1) Maar daarmee, en met een paar kleine scènes van Alexander Kranach, zijn de thans overgebleven deugden van deze film wel opgesomd.
Hetleert ons met reprises uiterst voorzichtig te zijn.
Autant Lara's ‘Fait Divers’ - een driehoeksituatie in beklemmend geworden algemeenheid - komt wel uit een heel andere wereld. Ook deze film is al oud - 1923 - maar zij is midden uit den eersten bloei der Fransche filmkunstenaars. Zij getuigt voor de film als film, zij overtuigt, niet enthousiast, maar wreed, berekenend, blijvend. Ontstaan uit de hartelooze vreugde aan de rijkdommen van den close-up: het scherp-stellen der momentopnamen, het opeenhameren der praegnante détails met weglating der niet-essentieele tusschenmotieven, is zij een prachtig voorbeeld van wat de film kan: verhevigde, noodlottige werkelijkheid zijn.
Haar procédé, hoe voortreffelijk ook volgehouden, is echter steriel. Zelfs in deze film heeft de aanhoudende détail-belichting iets gewilds. Een herhaling zou waarschijnlijk dogmatisch werken.