Ferguut, of De Ridder met het Witte Schild
(2002)–Anoniem Ferguut– Auteursrechtelijk beschermd[Het toernooi om Galiëne]Daar komt mijnheer Keie aangereden, in gezelschap van alle ridders van de Ronde Tafel, allen met hun helm vastgegespt. Mijnheer Keie was een en al ambitie. Hij reed tot voor Artur en sprak: ‘Jammer voor de anderen heer, maar ik wil als eerste in het strijdperk treden en ten overstaan van deze dames een lans breken. En iedereen zal het kunnen zien. Ik zie daar iemand aan komen rijden. Zijn paard wil ik cadeau doen aan de koningin van Rikenstene!’o De vrouwen spraken als uit één mond: ‘Heer koning, wij vinden het goed dat mijnheer Keie het steekspel opent. Hij heeft er als eerste om gevraagd.’ Mijnheer Keie bereed een goed paard. De regels van het spel kende hij vanbuiten. Hij haastte zich naar het toernooiveld en nam zijn lans in de hand. De buitenlandse ridders hielden stil achter een gracht bij de tros.o Ze waren benieuwd welke ridders als eersten zouden steken. Toen ze de leeuw zagen, herkenden zij mijnheer Keie.o Hij was een goede en sterke ridder, dapper en energiek! | |
[pagina 102]
| |
Ferguut was nog vermoeid van de reis naar het toernooi. Maar zodra hij de naam Keie hoorde noemen, en dat de eerste steek aan hem gegund was, sprong hij een gat in de lucht! Hij zag waar Keie zich ophield, pakte zijn schild en zette Pennevare aan. Van alle aanwezigen wist niemand wie hij was. Mijnheer Keie reed spoorslags over het grasveld op hem af, een en al optimisme en nergens bang voor. Mijnheer Keie stak de ridder op zijn schild en brak daarbij zijn lans. Ferguut stak Keie op zijn beurt, wierp hem uit het zadel, zodat hij hals over kop in een beekje verdween dat daar kabbelde. Luidkeels riep hij: ‘Help, help! Ik verdrink! Ik ben zwaargewond! Ik heb mijn heup gebroken!’ Nu heeft Ferguut zich passend gewroken voor de spot die Keie met hem dreef. Men legde Keie op een schild en droeg hem drijfnat terug de stad in.
Het toernooi barstte los en het ging er ruig aan toe. Aan beide zijden waren de ridders zwaar gehavend en beurs geslagen. Lanceloot presteerde daar goed, evenals mijnheer Gawein, Sagremort, Pertseval, Erec, Bohort, Lionel, Mereagis, heer Iwein en Laquis. Al deze ridders van het hof deden het erg goed! Van de buitenlandse ridders zal ik u degenen opnoemen die daar in de prijzen vielen: de heer van Bar-le-Duc, de hertog van Denemarken, en een sterke ridder uit Poitou. Ook de koning van Spanje ging daar als een speer, en de koning van Duitsland, en de koning van Romagna, evenals een grote groep ridders uit Anjou, uit de Provence en uit Valencia, te veel om op te noemen. Maar degene die daar het allerbeste presteerde was de drager van het Witte Schild! Hij legde daar iedereen zijn wil op. Veel ridders wierp hij uit het zadel. Of het nu koningen of graven waren, ze moesten zich aan hem overgeven. De Witte Ridder was snel bij iedereen bekend. Alle toeschouwers prezen hem zeer. Ook de vrouwen op de eretribune letten scherp op Ferguut: ‘Als dat geen ridder is om van te houden... Hij is alle | |
[pagina 103]
| |
aant.ridders van het hof de baas!’ Artur zelf zei: ‘Bij de heilige Dionisius, de hoofdprijs gaat naar de Witte Ridder. Ik verklaar het toernooi voor vandaag gesloten. We gaan naar huis. De avond is gevallen. Deze dag is voorbij. Morgen gaan we weer verder met het toernooi.’
Artur vertrok met zijn hofhouding en daarna volgden de overige toeschouwers. Allen gingen naar de stad en zochten daar onderdak. Koning Artur wilde niet dat er iemand buiten zou moeten overnachten. Alle ridders gingen met hem mee naar het hof, waar ze hartelijk ontvangen werden. Alleen die arme Ferguut bleef daar moederziel alleen buiten. Hij had behoorlijk klop gekregen! Hij had zijn toevlucht genomen onder een boomhaag. Daar klaagde hij God zijn nood. Hij had niets anders te eten en te drinken dan water en brood. Dikwijls riep hij: ‘Galiëne! Is het gek dat ik huil? Door mijn eigen schuld heb ik u verloren! Het is niet meer dan rechtvaardig dat ik zo moet lijden, want u bood mij uw liefde aan. Het is mij een raadsel dat ik mijn verstand niet verlies.’ Toen men aan het hof de maaltijd beëindigd had, zei Artur: ‘En nou wil ik het weten! Dames, staat op, laat ons de ridder huldigen die Keie uit het zadel stak en al mijn ridders heeft overwonnen. Terecht verdient hij ons aller lof!’ Men zocht de ridder van tafel tot tafel, maar hoewel daar graven en koningen en vele ridders uit vreemde landen aanwezig waren, er was niemand die hem kende of die wist waar hij heengegaan was of hoe hij heette... Artur gingslapen en het hof ging uiteen.
De volgende ochtend bij zonsopgang stond koning Artur op om in de kerk de mis bij te wonen. Daar waren priesters en clerken,o die voorgingen in de dienst ter ere van God. Vervolgens reed koning Artur terug naar het hof. Hij nuttigde een licht ontbijt en begaf zich naar het toernooiveld. Menig dapper ridder | |
[pagina 104]
| |
volgde hem, schild om de nek en met zijn cousen vastgebonden. De ridders van de Ronde Tafel zeiden tegen elkaar dat ze zich eigenlijk dood moesten schamen omdat de buitenlandse ridders er met Galiëne vandoor gingen. Zij spraken onderling af: ‘Als ik degene zie die het gisteren zo goed deed, dan zal ik hem zijn vel laten gloeien!’ De herauten sloegen hun trommels. Genevere zocht haar plaats op de tribune op, en met haar Galiëne en de overige vrouwen. Ze hadden er echt zin in om naar het toernooi te kijken.
Pertseval was een groots ridder. Hij verwierf de kostbare Graal, die nooit iemand voor hem kon bemachtigen! Graag wilde hij de aandacht van de dames op zich vestigen. De dappere mijnheer Pertseval sprak: ‘Heer, het is al bijna namiddag. Met uw welnemen zou ik gaarne in Gods naam als eerste een lans breken?’ ‘Gepermitteerd, Pertseval,’ sprak de koning. Pertseval haastte zich het strijdperk in alsof zijn wapenrusting niets woog. Zodra de buitenlandse ridders hem zagen, zeiden ze tegen elkaar: ‘Die daar is geen doetje... Dat is Pertseval de Welshman, die menige dappere daad verricht heeft!’ Ferguut had hem meteen in de gaten, en koos Pertsevals schild als doelwit. Beiden gaven hun paard de sporen en richtten hun lans. Pertseval raakte Ferguut met volle kracht en stak hem door zijn halsberch en borstrok! Maar de Witte Ridder bleef zo vast als een reus op zijn paard zitten. Op zijn beurt stak hij Pertseval, raakte hem in het vizier van diens helm, en stootte hem wijdbeens en zijn voeten hoog in de lucht met zijn hoofd tegen de grond!
De ridders van het hof voelden zich voor gek gezet en hakten | |
[pagina 105]
| |
erop los! Het toernooi was begonnen. Er ontbrandde een gevecht waarin de Arturridders de overhand kregen. Maar Ferguut nam de leiding op zich van de tegenpartij. Voortdurend bevond hij zich in het heetst van de strijd! De een na de ander sloeg hij tegen het gras, die hun paard en uitrusting kwijtraakten. De vrouwen spraken: ‘Deze Witte Ridder verricht wonderen! Hij is de ridders van het hof volledig de baas. Al waren ze van ijzer of van staal, hij wint van iedereen! Hij zou wel eens moe kunnen zijn.’ Artur sprak: ‘Op mijn woord van eer, nooit zag ik met mijn eigen ogen een ridder die moediger vocht en die zoveel kon incasseren!’ Het toernooi duurde tot het vallen van de avond. Allen zochten toen hun herberg op. Maar Ferguut trok zich terug in een nabijgelegen bos.
Na het eten werd er aan het hof in de zaal veel nagepraat over Keie en Pertseval. Allen prezen de Witte Ridder. De koning sprak: ‘Wie zal mij de ridder aanwijzen die iedereen heeft overwonnen? Hij is de beste ridder van de wereld!’ De ridders spraken als uit één mond: ‘Heer, wij weten absoluut niet wie hij is noch waar hij heengegaan is...’ ‘Bij Sint-Alard,’ vloekte de koning. ‘Als hij Galiëne gaat winnen dan zullen we hem toch wat beter moeten leren kennen!’ Artur trok zich terug in zijn privé-vertrek. De ridders gingen uiteen. Het was laat.
De derde dag streed Bohort, de vierde dag Sagremort, de vijfde dag mijnheer Laquis, en op de zesde dag Mereagis. Op de zevende dag stak hij Erec van zijn paard. Op de achtste dag mijnheer Iwein, de Ridder met de Leeuw. Op de negende dag Agravein, op de tiende dag Gosengoot, op de elfde Lanceloot. Alle- | |
[pagina 106]
| |
aant.maal verloren ze hun paard en zadeltuig. Toentertijd vormden zij de fine fleur van de christenridders. De koning schaamde zich diep dat één ridder al zijn ridders overwon, en dat hij zelfs niet wist wie die ridder was!
Op de twaalfde dag liet koning Artur wederom omroepen dat er een toernooi werd gehouden. Zijn ridders wilden per se toernooien, omdat ze verloren hadden wilden ze revanche. Mijnheer Gawein ging diep gebukt onder het debacle. Hij schaamde zich dood dat zijn gezellen weinig eer en veel blaam geoogst hadden. Koning Artur zag het bedrukte gezicht van mijnheer Gawein. Hij nam zijn neef apart, en vroeg hem wat hem dwarszat? ‘Oom,’ zei hij, ‘het bevalt me niets dat u hier blijft rondhangen. Laten we optrekken naar het toernooiveld. Het is meer dan tijd! Laat uw vaandel voor u uit dragen. Het wordt nu toch echt tijd om te gaan toernooien!’
Artur maakte zich reisvaardig en gaf opdracht naar het toernooiveld te rijden. Daar kon men minstrelen voor de dames zien dansen, vedelen en fluitspelen. Ook had zich daar menig dapper ridder verzameld, het schild om de nek en de helm vastgebonden. Nooit waren er volgens mij op een toernooi zoveel ridders bijeengekomen! Mijnheer Gawein is naar koningin Genevere gereden en sprak: ‘Majesteit, God hebbe u lief! Heel graag zou ik als eerste een lans breken. Vraag het mijn oom. Ik kan niet langer blijven toekijken. Ik moet vechten!’ Artur, de heer van Carlioen,o sprak: ‘Zwijg, neef Gawein! Ik geef u geen permissie. Ik wil niet dat u het lansgevecht aangaat! Ik raak nog liever de helft van mijn land kwijt dan dat een ridder u van uw reputatie zou beroven. Nooit bezat ik iemand van uw klasse! Op mijn woord van eer, ik moet er niet aan denken dat u uit het zadel gestoten wordt.’ | |
[pagina 107]
| |
‘Oom,’ antwoordde Gawein, ‘al mijn gezellen zijn verslagen en geblesseerd. Wat mij ook moge overkomen, mijn eergevoel dwingt mij!’ Alle vrouwen smeekten mijnheer Gawein om het toch vooral niet te doen! Mijnheer Gawein ervoer het als een belediging dat zij hem het gevecht met de ridder uit zijn hoofd trachtten te praten. Hij maakte zich los uit hun gezelschap en reed moederziel alleen het toernooiveld op. De buitenlandse ridders herkenden heer Gaweins wapenteken en zeiden tot elkaar: ‘Daar komt Gawein, de beste ridder ter wereld, die menig avontuur doorstaan heeft. Nooit vond men zijn gelijke!’ Ook de Witte Ridder herkende hem toen hij zijn schild zag.
Gawein werd de hele dag met rust gelaten. Er was niemand die het tegen hem durfde op te nemen. Gawein zag de Witte Ridder en liet hem vragen waarom hij uit zijn buurt bleef: ‘Als hij zin had om te toernooien, dan moest hij nu komen. Hij liet te lang op zich wachten!’ Ferguut sprak tot zichzelf: ‘Tegen hem ga ik niet vechten, echt niet! En als hij per se wél wil vechten dan geef ik hem mijn paard.’ Mijnheer Gawein verbaasde zich zeer dat de ridder hem zijn paard aanbood nog voor het tot een confrontatie was gekomen... Mijnheer Gawein was een man van de wereld. Hij ging naar Ferguut toe en sprak: ‘Ridder, graag zou ik met u strijden, als u daartoe bereid bent. Ik heb de indruk dat u mij uw paard overhandigde om mij belachelijk te maken. Mijn gezellen hebt u er vreselijk van langs gegeven!’ ‘Lieve heer,’ antwoordde Ferguut, ‘tegen u wil ik niet vechten. Uw dienaar wil ik zijn!’ En hij deed zijn helm af. Mijnheer Gawein herkende hem. Wat was hij blij! Hij bracht Ferguut naar de koning en zei: ‘Oom, hier is de jongeman die | |
[pagina 108]
| |
Keies heup brak, omdat hij hem in uw hof beledigde. Hij heeft zich goed gewroken!’ ‘Ridder, wees welkom,’ sprak koning Artur. Alle vrouwen en meisjes juichten Ferguut toe. De koning zelf bewees hem grote eer. Hij gaf opdracht de vaandels op te rollen en zei dat het toernooi afgelopen was. De onbekende Witte Ridder had iedereen overwonnen! En dus verlieten zij het toernooiveld en keerden terug naar hun land van herkomst. |
|