Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed. Jaargang 2
(2009)– [tijdschrift] Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
duurzaamheid | Guy De WitteGa naar eind1
| |
‘Klimaatverandering treedt sneller op dan gevreesd’Zo luidde de kop van een krantenartikel enkele dagen voor de VN-klimaattop in Kopenhagen in december 2009. Het artikel citeert uit het rapport Kopenhagen Diagnose, waarin wetenschappelijk is vastgesteld dat de klimaatverandering sneller optreedt dan verwacht en aansluit bij de erg pessimistische scenario's. De wereldwijde uitstoot van broeikasgassen zal op korte termijn drastisch moeten dalen naar bijna nul, willen we een redelijke kans maken om de ergste klimaatimpact te vermijden. De combinatie van een aantal factoren, met name de groeiende overbevolking, de uitputting van een aantal grondstoffen, de toenemende consumptie en de klimaatveranderingGa naar eind2 heeft de potentie ons wereldbeeld volledig te verstoren en, naast maatschappelijke consequenties, ook een reële bedreiging te vormen voor (ons) cultureel erfgoed. We kunnen moeilijk de andere kant opkijken. Daarvoor worden we te zeer met de neus op de feiten gedrukt. Zo is berekend dat we sinds 1986 elk jaar meer verbruiken dan de aarde kan produceren en putten we de resterende natuurlijke reserves steeds vlugger uit. Het begrip Overshoot Day geeft aan op welke dag van het jaar de volledige wereldjaarproductie is opgesoupeerd en we dus in het rood gaan. In 2009 was Overshoot Day op 25 september. Op 22 november bedroeg ons verbruik reeds 122% van de wereldjaarproductie. Elk jaar valt Overshoot Day vroeger, wat duidt op een versnelde uitputting van de voorraden. Indien de situatie niet verandert verbruiken we in het jaar 2050 de voorraden van twee planeten. De aarde heeft steeds klimaatveranderingen gekend te wijten aan kosmische krachten buiten onze invloedssfeer. Het staat nu vast dat de mensheid zelf, tenminste voor een deel, medeverantwoordelijk is voor de recentste veranderingen. Het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC)Ga naar eind3 heeft in 2007 zijn vierde rapport over klimaatverandering gepubliceerd en een vijfde rapport staat in de steigers. In het vierde rapport worden drie scenario's van klimaatverandering voorgesteld voor de 21e eeuw, afhankelijk van, onder andere, een al dan niet reduceren van de broeikasgassen in de atmosfeer. | |
[pagina 16]
| |
Aan elk scenario zijn prognoses verbonden, gaande van temperatuurstijgingen van 2° tot 6° C, met alle daaraan gekoppelde gevolgen voor weerpatronen en invloeden op fauna, flora en de mens. Veel hangt hierbij af van de mate waarin we de concentratie aan broeikasgassen kunnen controleren en terugdringen. Vast staat dat wereldwijd zowel de globale temperatuur als de zeespiegel stijgen.Ga naar eind4 Op basis van deze scenario's kunnen bepaalde verwachtingspatronen worden uitgeschreven. Voor Vlaanderen, Nederland en onze onmiddellijke omgeving zouden we vooral te maken krijgen met een temperatuursverhoging met als gevolg drogere zomers en nattere winters, meer stormweer met heviger winden en neerslag, intensieve en geconcentreerde aanvoer van regenwater door waterwegen uit hoger gelegen gebieden, stijging van de zeespiegel (18 tot 88 cm) in de komende zeventig jaar, heviger en meer stormvloeden bij combinatie van hoogtij, stormweer en hevige regenval. Uit de laatste wetenschappelijke studies van het KNMI in De Bilt blijkt dat in de afgelopen jaren de temperatuurstijging in onze streken tweemaal zo groot geweest is als de gemiddelde stijging in de wereldtemperatuur.Ga naar eind5 | |
Uitdagingen voor ons erfgoedDat de klimaat- en maatschappelijke veranderingen die ons te wachten staan gevolgen zullen hebben voor erfgoedzorg lijdt geen twijfel. We kunnen ze onderverdelen in primaire en secundaire gevolgen. Onder primaire gevolgen verstaan we de rechtstreekse impact op roerend en onroerend erfgoed, zoals wind- en watererosie van natuurlijke sites en gebouwen, destabilisatie van gebouwen door grote seizoensschommelingen in de ondergrondse watertafels met mogelijke verzakkingen als gevolg, het toenemend risico op schimmels, een toenemende infestatie door insecten, grotere schommelingen in temperatuur en vochtigheid, het versnellen van afbraakreacties door de temperatuurstijging en overstromingen met waterschade als gevolg. Onder secundaire gevolgen verstaan we de indirecte impact op cultureel erfgoed, zoals vernietiging van erfgoed tengevolge van gewapende conflictenGa naar eind6 en economische problemen met verminderde financiële middelen voor erfgoedbewaring als gevolg. Naarmate we meer inzicht krijgen in de mechanismen van klimaatverandering, neemt ook ons inzicht toe in de verdwijning van een aantal beschavingen. Deze informatie is van onschatbare waarde voor onze toekomst en kan ons misschien helpen vergissingen te voorkomen.Ga naar eind7 Internationaal wordt reeds veel aandacht besteed aan het probleem. Zo erkent de UNESCO dat een deel van de werelderfgoedsites bedreigd zijn. Een voorbeeld zijn drie erfgoedsites in Londen die ernstige schade kunnen oplopen ten gevolge van de bovengenoemde storm surges, die via de Thames de stad kunnen bereiken. Het gaat hier om de sites van Westminster
The Thames Barrier.
www.flickr.com/photos/sifter (Westminster Palace en Abbey), de Tower of London en de National Maritime Museum in Greenwich. De Thames Barrier, gebouwd als verdedigingsmechanisme tegen deze storm surges, heeft reeds zijn limieten bereikt.Ga naar eind8 Andere sites zoals Venetië kampen met grote moeilijkheden, te wijten aan een combinatie van het wegzakken van de stad en de stijgende zeespiegel. Grotere jaarschommelingen in droge en natte periodes kunnen dit alleen verergeren. De historische binnenstad van Praag en van Cemsky Krumlov overstroomden in 2002 reeds ten gevolge van hevige regenval stroomopwaarts. Ook Vlaanderen ontsnapt niet aan deze bedreigingen. Uit onderzoek blijkt dat Vlaanderen en Nederland de meest kwetsbare gebieden van Europa zijn. Slechts 15% van hun kustgebieden liggen hoger dan vijf meter boven de zeespiegel. In de toekomst zullen instrumenten als de overstromingskaarten van het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen (AGIV), het Digitaal Hoogtemodel Vlaanderen en de kaart voor overstromingsgevoelige gebieden meer en meer een rol spelen in de bescherming van erfgoed.Ga naar eind9 Het ziet er dus naar uit dat de erfgoedsector, zowel roerend als onroerend, moeilijke tijden tegemoet gaat. Gezien de toenemende druk op financiele en structurele middelen zullen in de toekomst meer keuzes moeten gemaakt worden. Het valt zelfs niet uit te sluiten dat we een deel van ons erfgoed op termijn zullen moeten opofferen om de meest wezenlijke delen te vrijwaren. | |
Noodzakelijke strategieënDe hele latente problematiek is de laatste twee jaar acuut en meer publiekelijk op de voorgrond getreden. Internationaal is dit te zien aan initiatieven zoals de Going Green Conference in het British Museum in Londen in april 2009Ga naar eind10 (zie de bijdrage van Griet Kockelkoren in dit nummer). Een ander initiatief gaat uit van the International Federation of Library Associations and Institutions (IFLA) en zijn Core Activity on Preservation and Conservation (IFLA-PAC), die een reeks van vier congressen organiseert rond erfgoed en klimaatverandering. Elk congres be- | |
[pagina 17]
| |
Kaart met de overstromingsgevoelige gebieden in Vlaanderen.
Watertoets geoloket, Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen (AGIV), www.watertoets.be handelt een van de vier elementen: lucht, water, vuur en aarde. Twee ervan zijn doorgegaan in 2009 (ParijsGa naar eind11 en Praag), de andere gaan door in 2010. Globaal genomen zijn alle initiatieven gericht op bewustmaking en het zoeken naar oplossingen voor de problemen die zich stellen. In Vlaanderen groeit het besef bij de bevolking en overheid dat de gevolgen van klimaatverandering moeten aangepakt worden. Dit besef ontluikt nu ook bij de erfgoedactoren, maar er is nog een lange weg te gaan. Op basis van de prognoses van de IPCC blijken voor Vlaanderen vooral de risico's van overstromingen en hevige stormen zeer concreet. Onze inspanningen zullen zich voornamelijk rechtstreeks moeten situeren op het vlak van de globale risicoanalyses en het nemen van anticiperende maatregelen tegen de gevolgen van de verwachte klimaatsverandering. Hiervoor zou best een disciplineoverschrijdende task force worden opgericht om de problematiek (globaal en lokaal) in kaart te brengen. Onrechtstreeks zullen we ook aan het beheersen van de klimaatverandering zelf moeten meewerken, enerzijds door het invoeren van een meer duurzame organisatie van werking en middelen binnen culturele instellingen, anderzijds door een duurzaam depotbeheer en door het voeren van een politiek van duurzaam bouwen en renoveren op een milieuondersteunende manier.
Het is duidelijk dat om de doelstellingen te verwezenlijken, zoals hierboven beschreven, de samenwerking tussen diverse partijen noodzakelijk is. Niet alleen alle erfgoedactoren, maar ook vorsers, ingenieurs, architecten en andere deskundigen hebben hier hun inbreng. Het bewerkstelligen van synergieën tussen overheid, erfgoedveld, wetenschappelijke instituten en bedrijven is hierbij een absolute noodzaak. Het is ook niet verwonderlijk vast te stellen dat internationaal het voortouw en de initiatieven voornamelijk genomen worden door organisaties, instellingen en personen die nauw betrokken zijn bij de preservatie en conservatie van erfgoed. Het is namelijk hun natuurlijke taak om hiervoor in te staan. De conservator-restaurateur die begaan is met preventieve conservatie kan een cruciale coördinerende rol spelen in de duurzame organisatie en het milieuondersteunend preventiebeleid van de erfgoedinstellingen. | |
Geïntegreerde methodologie voor het realiseren van duurzame en milieuondersteunende erfgoedinstellingenEen erfgoedinstelling kan beschouwd worden als een soort biotoop. Het is een ecologische omgeving waar verschillende soorten levende organismen met elkaar interageren, bewust en onbewust. Ze oefenen verschillende taken en functies uit en hebben daarbij een impact op elkaar, de locatie, de interne en externe omgeving, het gebouw, de collecties of bestanden en tal van andere aspecten. Deze biotoop is geen eiland dat op zichzelf staat. Hij maakt deel uit van een grotere eenheid, waarbij hij niet alleen invloed uitoefent op de buitenwereld, maar zelf ook onderhevig is aan invloeden van buiten uit, zowel positieve als negatieve. | |
Een theoretische casestudy: het stadsarchief van Sint-NiklaasOp basis van een globaal onderzoek naar de fysieke toestand van collecties en depots van het Stadsarchief te Sint-Niklaas in 1996 besliste het Stadsbestuur, in het kader van het preserva- | |
[pagina 18]
| |
Door vocht en schimmel aangetast handschrift.
© CRKC tiebeleid, het archief te verhuizen naar een andere en meer geschikte locatie. Uiteindelijk resulteerde dit in de beslissing om een nieuw archief te bouwen. Dit gebouw moet eind 2012 klaar zijn. In het kader van het behalen van de graad van Master in Preventive Conservation aan de Northumbria University te Newcastle koos ik de bouw van dit nieuwe archief als theoretische casestudy voor het ontwikkelen van een methodologie voor duurzame organisatie en duurzaam bouwen. Verschillende onderzoeken werden in dit kader doorgevoerd met de situatie van het Stadsarchief in Sint-Niklaas als uitgangspunt.Ga naar eind12 De conclusies zelf dienen als uitgangspunt voor het concept van het nieuw archief. Het onderzoek werd mede mogelijk gemaakt door de logistieke steun van het Stadsarchief, de dienst Ruimtelijke Ordening en de Milieudienst van de stad Sint-Niklaas en de morele steun van de schepen van cultuur. De hele methodologie is gesteund op vier principes: eenvoud, duurzaamheid, efficiëntie en milieuondersteuning, waarbij zowel het welzijn van mens als erfgoed in gedachten wordt gehouden. Ze is uitgebouwd rond twee luiken die elk in een aparte fase worden uitgewerkt, meer bepaald de organisatie van de instelling en het ontwerpen en realiseren van de bewaaromgeving. Voor beide luiken werd rekening gehouden met de vier bovenstaande principes. Voor het succesvol uitwerken van beide luiken is de samenwerking van verschillende disciplines in een gemotiveerd team een absolute voorwaarde. De methodologie van het onderzoek is toepasbaar op alle erfgoedinstellingen met collecties, mits kleine aanpassingen naargelang de specificiteit van de instelling. De vooropgestelde methodologie wordt hier voorgesteld. | |
Fase 1: Het concept van duurzame organisatieWe onderscheiden hier vijf aspecten die relevant zijn voor de goede werking van de instelling uitgaande van de huidige toestand en rekening houdende met de gewenste situatie in de toekomst: de organisatie van de instelling, de identificatie en conditieregistratie van collecties en bestanden, een behoefteanalyse en richtlijnen voor de inrichting en het beheer van bewaardepots, een behoefteanalyse inzake de werking van de instelling en een behoefteanalyse inzake het welzijn van het personeel. Elk van deze aspecten vraagt om onderzoek, analyse van de verzamelde resultaten en de medewerking van alle betrokken actoren en deskundigen.
1. De organisatie van de instelling. Het gaat hier om de interne organisatie van de taken die de instelling moet vervullen, de externe relaties met overheden, openbare diensten, gebruikers en andere actoren enerzijds en de interne relaties met het eigen personeel anderzijds. Het uitschrijven van dit onderdeel is de verantwoordelijkheid van de directie van de instelling.
2. Identificatie en conditieregistratie van collecties en bestanden. Dit heeft betrekking op de fysieke conditie van de collectiestukken en valt onder de verantwoordelijkheid van het departement preservatie en conservatie.
3. Behoefteanalyse en richtlijnen voor bewaardepots. Dit is een belangrijk onderdeel omdat hier wordt nagegaan welke de vereisten zijn waaraan de depots moeten voldoen in functie van de aanwezige collecties of bestanden en de richtlijnen die internationaal gevolgd worden voor het bewaren van deze collecties. In het kader hiervan is het aangewezen te noteren dat de traditionele richtlijnen voor temperatuur en relatieve vochtigheid onder druk komen te staan. Internationaal worden vragen gesteld omtrent de relevantie van de huidige normen. Dit is mede ingegeven door de grote kosten en de gebrekkige prestaties van vele klimatisatiesystemen, de ecologische belasting van het milieu en de mogelijke negatieve impact op de gezondheid. Wetenschappelijk onderzoek van de laatste jaren toont aan dat materialen soms beter bestand zijn tegen schommelingen in temperatuur en relatieve vochtigheid dan we denken, op voorwaarde dat deze schommelingen beperkt blijven en slechts zeer geleidelijk gebeuren. Vandaar dat er in het kader van duurzaam en ecologisch bouwen onderzoek gedaan wordt naar de mogelijkheid om depots te realiseren die geen traditionele klimatisatiesystemen bevatten, maar waarbij temperatuur en relatieve vochtigheid zoveel mogelijk in bedwang worden gehouden door middel van aangepaste isolatie en ventilatie. De behoefteanalyse en het coördineren van | |
[pagina 19]
| |
de adviezen is vooral de taak van de dienst preservatie en conservatie, hierin bijgestaan door diverse deskundigen inzake bouwfysische en bouwtechnische aspecten.
4. Behoefteanalyse inzake de werking van de instelling. In deze fase wordt nagegaan welke de noodzakelijke behoeften zijn van de instelling aan gekwalificeerd personeel, ruimte en infrastructuur. Deze behoefteanalyse wordt uitgevoerd door de directie van de instelling met medewerking van de volledige personeelsequipe. In het kader van het beperken van de ecologische voetafdruk worden materialen, processen, toestellen en energieverbruik zoveel mogelijk gekozen in functie van hernieuwbaarheid, recycleerbaarheid of cradle to cradle-filosofie. De werking van het atelier voor preservatie en conservatie zal onderworpen worden aan een onderzoek inzake gebruikte materialen en technieken. Voor bestaande procedures die chemische producten vereisen, zal nagegaan worden of er geen milieuvriendelijker alternatieven bestaan.
5. Behoefteanalyse inzake het welzijn van het personeel. Het gaat hier zowel om de criteria voor binnenatmosfeer als de ergonomische werkomstandigheden voor het personeel. Ook procedures en materialen voor het hanteren en heffen van lasten en het vermijden van RSI (Repetitive Strain Injury) maken hier deel van uit. Deze analyse met praktische invulling kan voor het grootste deel ingevuld worden door een ergotherapeut in samenwerking met andere deskundigen en personeel van de instelling. | |
Fase 2: Duurzaam en milieuondersteunend bouwenIn tegenstelling tot de eerste fase, die voornamelijk intern wordt gerealiseerd, hangt de realisatie van de tweede fase voor een groot deel af van de inbreng van externe deskundigen die thuis zijn in bouwtechnische en bouwfysische aspecten. Dit gebeurt uiteraard in samenwerking met de inrichtende macht en de betrokken instelling. Ook in deze fase speelt de conservator-restaurator, die instaat voor de preventieve conservatie, een rol, omdat hij (of zij) dikwijls een van de weinige personeelsleden is die voldoende technische kennis heeft om de werkzaamheden mee te volgen en erover te waken dat de uitgeschreven richtlijnen voor preservatie en conservatie worden opgevolgd. Ook hier worden de principes van eenvoud, duurzaamheid, efficiëntie en milieuondersteuning zoveel mogelijk gerespecteerd. Het streefdoel is uiteindelijk om een gebouw te realiseren dat de instelling toelaat efficiënt te werken en voldoet aan de volgende voorwaarden: het opvangen van de gevolgen van de klimaatveranderingen, aangepaste en laagenergetische depots, een kleine ecologische voetafdruk, gebruikmaken van hernieuwbare energiebronnen en materialen, rekening houden met de gezondheid van de werknemer en naadloos inpassen in de natuurlijke omgeving. Het spreekt vanzelf dat hierbij rekening gehouden wordt met de wettelijke richtlijnen inzake bouwen en verbouwen.
Het argument dat dit soort gebouw een veel grotere financiële investering vergt, is voorbijgestreefd. Door de ontwikkeling van de groene economie zijn heel wat materialen en technieken zodanig verbeterd en efficiënter geworden dat de meerprijs voor dit soort gebouwen gezakt is tot minder dan 15%. De meerkost wordt gemakkelijk terugverdiend door de besparingen op de jaarlijkse energiekosten.
Het invoeren van de verplichting van energieprestatiecertificaten (EPB) voor gebouwen sinds 1 november 2008 zal ertoe leiden dat in de toekomst gebouwen die duurzaam zijn gebouwd ook veel gunstiger in de markt zullen liggen dan de klassieke gebouwen. Dit is reeds duidelijk gebleken, onder andere in de Verenigde StatenGa naar eind13, waar sinds het jaar 2000 het LEED Rating System voor buildings werd ontwikkeld dat nieuwe gebouwen, naargelang hun performantie in duurzaamheid, indeelt in een aantal klassen.Ga naar eind14 De classificatie wordt verleend door de United States Green Building Committee voor publieke en openbare gebouwen. Telkens opnieuw blijkt dat deze realisaties vlugger en tegen een hogere prijs worden verhandeld. Bij ons bestaat zo'n rating systeem nog niet omdat er nog te weinig projecten op stapel staan.
Om praktische redenen is fase twee in zeven aspecten onderverdeeld die al dan niet gelijktijdig kunnen worden uitgevoerd, meer bepaald de keuze van de architect, de aannemer en de bouwfirma's, de initiële kostenraming, de keuze van de locatie, het ontwerp van het gebouw, de keuze van hernieuwbare materialen en energiesystemen, de waterhuishouding en het afvalbeheer en als laatste het terreinmanagement.
1. Keuze van de architect en de bouwfirma's. Het is aan de bouwheren om uit te maken op welke wijze de keuze van architect en bouwfirma's gebeurt: door het uitschrijven van een offertevraag, een wedstrijd of op enige andere wijze. Het argument dat de gestelde eisen de architect zouden belemmeren in zijn ontwerp vinden we ongegrond, we gaan er immers vanuit dat een talentvolle architect in staat moet zijn een stijlvol, modern en efficiënt gebouw te ontwerpen, rekening houdende met de vereisten. 2. Initiële kostenraming. Dit spreekt voor zich. Het onderzoek naar de financiële kosten, mogelijkheden en oplossingen wordt hier uitgevoerd en besproken door de betrokken partijen. | |
[pagina 20]
| |
3. Keuze van de locatie. Bij de planning van nieuwe erfgoeddepots of relocatie van bestaande erfgoedinstellingen dient de locatie vooraf goed te worden bekeken. Het onderzoek omvat een uitgebreide risicoanalyse, onderzoek naar de invloed op de mobiliteit en invloed naar belasting op de onmiddellijke omgeving. Voor de keuze van de locatie is de inbreng van deskundigen ter zake onmisbaar. Voor Vlaanderen is het bij het risico-onderzoek belangrijk na te gaan of de voorgestelde locatie gevoelig is voor overstromingen door stormvloeden, door hevige regenval of door de ligging nabij waterwegen. Vooral in de laaggelegen kuststreek en het gebied rond Gent en Antwerpen is dit van groot belang. Gebieden die inherent grote risico's inhouden, zouden best worden vermeden. Ook de oriëntatie van het gebouw moet in deze fase worden bekeken in functie van het optimaal opvangen van zonlicht voor energieopwekking en het maximaal benutten van de geografische ligging voor de beheersing van de binnentemperatuur.
4. Ontwerp van het gebouw. Dit is de taak van de architect en zijn (of haar) bureau. Het ontwerp mag gedurfd zijn voor zover het voldoet aan de gestelde eisen van efficiëntie, duurzaamheid, milieu en welzijn van het personeel en tegemoetkomt aan de specifieke eisen van preservatie en conservatie van de collecties. Er wordt geopteerd om de collecties niet onder te brengen in kelderruimten, omwille van problemen met allerlei vormen van water en vochtigheid. Depotruimten worden zoveel mogelijk geconcentreerd in een depotzone. Ook voor de andere functies probeert men zoveel mogelijk met zones te werken. Zo onderscheiden we een administratieve zone, een publieke zone, een logistieke zone, een preservatie- en conservatiezone en een onderhoudszone. De zones dienen zo ontworpen te worden dat de kans op calamiteiten zo klein mogelijk is en er zal bij het ontwerpen ook rekening gehouden worden met een eventuele noodzakelijke evacuatie van de collecties.
5. Keuze van hernieuwbare energiebronnen en materialen. Hier wordt nagegaan welke bouwmaterialen en technieken op dat moment het meest geschikt zijn om onze doelstellingen te verwezenlijken inzake preservatie en conservatie, rekening houdende met het milieu. Vooral de piste van isolatie voor laagenergetische depotruimten zal hier worden onderzocht. Ook bekijken we hier hoe we het gebouw energie-efficiënt kunnen maken en de behoefte aan de nog benodigde energie op een zo milieuvriendelijke manier kunnen invullen. 6. Waterhuishouding en afvalbeheer. Gerecycleerd regenwater wordt gebruikt waar mogelijk, bijvoorbeeld voor het doorspoelen van toiletten of het groen houden van de omliggende gronden. Het regenwater wordt gecollecteerd in een ondergronds reservoir. Voor menselijke consumptie of het wassen van handen of vaat wordt om hygiënische redenen leidingwater gebruikt. De inrichting van alle lokalen is erop gericht zo weinig mogelijk water te verbruiken en zo weinig mogelijk afvalwater te genereren. Dit is ook geldig voor alle andere vormen van afval. Zo wordt in de Koninklijke Bibliotheek van Denemarken in Kopenhagen alle afval van de dienst preservatie en conservatie gerecupereerd of gerecycleerd met een minimale impact op het milieu. Materialen en grondstoffen worden zoveel mogelijk gekozen met het oog op hun recycleerbaarheid. Groenafval kan wellicht op het eigen terrein gerecycleerd worden. Voor de rest zal de verwerking voor een groot deel afhangen van de lokale mogelijkheden en voorzieningen.
7. Terreinmanagement. De organisatie van de eventueel omliggende gronden zal natuurlijk moeten ingepast worden in het reeds bestaande geheel. We opteren er wel voor om zoveel mogelijk groen te voorzien met ecologische verpozingsmogelijkheden voor personeel, bezoekers en omwonenden. We gaan ervan uit dat het gebouw te bereiken is met het openbaar vervoer en de fiets en dat we de toegang voor auto's zoveel mogelijk beperken. Waar dit wel nodig is, wordt een aangepaste wegbedekking gezocht. Het aanplanten van streekeigen planten en bomen is het meest logische. Dit beperkt de noodzaak aan chemische stoffen en maakt het onderhoud veel eenvoudiger. | |
ConclusiesBij het ontwerpen of renoveren van gebouwen voor het herbergen van cultureel erfgoed zal het in de toekomst noodzakelijk zijn rekening te houden met de ecologische en maatschappelijke veranderingen waar we voor staan. Maar ook onze manier van functioneren binnen deze instellingen zullen we in vraag moeten stellen en samen zoeken naar oplossingen die ons toelaten zo normaal mogelijk te functioneren en erfgoed zo lang mogelijk te bewaren voor het nageslacht. | |
[pagina 21]
| |
Energiecentrale
© FARO. Foto: Bart Van der Moeren |
|