Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed. Jaargang 2
(2009)– [tijdschrift] Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |||||||||||||||||
duurzaamheid | Leon SmetsGa naar eind1
| |||||||||||||||||
KlimaatwerkHet beeld dat men zich aanvankelijk over duurzaamheid gevormd had, is in erfgoedland lange tijd haast uitsluitend groen gekleurd gebleven, met een sterke focus op het in stand houden van het leefmilieu en de natuurlijke energiebronnen. Hieraan zijn de oliecrisissen van de jaren 1980 en vooral de invloed van de teksten van de World Commission on Environment and Development (ook wel de Brundtland-commissie genaamd) van 1987Ga naar eind6 niet vreemd geweest. Duurzaamheid wordt ook nu nog vaak verbonden met de gedachte van een status-quo, met het vermogen om te leven in verhouding tot de beschikbare hulpbronnen, en daardoor alvast niet bij te dragen tot de milieuproblemen. Het is inmiddels duidelijk geworden dat een dergelijk standpunt niet langer houdbaar is. Niet alleen wegens de globale opwarming wereldwijd, maar vooral omwille van de extreme weersveranderingen die een toenemend risico vormen voor het erfgoed. In de bijdrage van Guy De Witte, Klimaatverandering en duurzaamheid: sleutelwoorden voor een nieuw erfgoedbeleid verder in dit nummer, leest u hierover meer. Klimaatwetenschappers dringen erop aan op onze stappen terug te keren en het verbruik van fossiele brandstoffen drastisch terug te schroeven. Dit leidde al tot zeer concrete en ambitieuze initiatieven. Omdat de verwarming en klimatisering van gebouwen de grootste bijdrage levert tot de broeikasgassen - ongeveer de helft van de jaarlijkse productie - heeft het American Institute of Architects (AIA) het 2030-programma opgezet, met als doel de broeikasgasemissie tegen 2030 volledig te bannen.Ga naar eind7 Vertaald naar onze erfgoedinstellingen betekent dit dat voor de beheersing van het binnenklimaat - voorwaarde voor het duurzaam bewaren van gebouwen en collecties - naar een koolstofneutrale energievoorziening moet worden gezocht. Althans als ervan uitgegaan wordt dat het creëren en in stand houden van de geschikte bewaarom- | |||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||
geving onvermijdelijk verbonden is met een aanzienlijke energieconsumptie. En dat is tot nog toe al te vaak het geval omwille van verschillende redenen. Een van de belangrijke oorzaken van het overmatig energieverbruik is het continu functioneren van de HVAC-installaties (heating, ventilation, air conditioning), meestal oversized geconcipieerd als het hart van het klimaatcontrolesysteem. Daarenboven worden dergelijke installaties belast met het beheersen van erg smal ingestelde bandbreedtes van temperatuur en relatieve luchtvochtigheid, waardoor dit energieverslindende hart quasi continu moet pompen. Geen wonder dus dat de energiefactuur de tweede grootste kostenpost vormt op het budget van de erfgoedinstellingen, na de loonkost. In de VS wordt het energieverbruik voor airco geschat op meer dan 20% van het elektriciteitsverbruik. Daarenboven is de energiekost voor de beheersing van een smalle marge tussen minimum- en maximumtemperatuur en relatieve vochtigheidswaarden aanzienlijk hoger dan voor een minder strikte bandbreedte, vooral op het vlak van relatieve vochtigheidswaarde. Kortom: onze inspanningen om het ideale stabiele bewaarklimaat voor onze objecten te bewerkstelligen, leidt er rechtstreeks toe dat zowel onze leefomgeving als ons erfgoed ernstig dreigen aangetast te worden door klimaatveranderingen.Ga naar eind8 Een andere oorzaak van overmatig energieverbruik zijn de gebouwen die minder geschikt zijn als bewaaromgeving voor erfgoedcollecties: ofwel omdat ze slecht
Museumzolder, volledig ingenomen door de klimaatinstallatie.
Foto: Bart Ankersmit, ICN Amsterdam
Energieverslindende apparatuur voor het creëren van het ideale museumklimaat. Spotprent van Tim Padfield. Foto: Tim Padfield, Totnes UK
geïsoleerd zijn, ofwel omdat ze slecht ontworpen zijn (inzake oriëntatie, materiaalgebruik, inertie, accumulatiemogelijkheden e.d.) en meestal beide samen.Ga naar eind9 De keuze van het gebouw - oude gebouwen hebben vaak de inherente capaciteit om externe klimaatsinvloeden te temperen naar de interieurcondities - en de keuze van de architect kunnen bijgevolg erg doorslaggevend zijn om tot duurzame resultaten op het vlak van duurzaamheid te komen.Ga naar eind10 Voorwaarde is over het algemeen dat alle partijen anders gaan denken. Anders gaan denken over de eisen die gebouwen zowel als erfgoedcollecties zelf opleggen om verzekerd te zijn van een duurzaam behoud. Anders gaan denken over de oude restrictieve en te dogmatische klimaatrichtlijnen, die enkel nog houdbaar blijken tegen een hoge financiële en ecologische kost. Moeten we geen keuzes durven maken en bereid zijn zaken los te laten wanneer de beperkte (hulp)bronnen te zeer belast worden? Hoe kunnen we dit achterhalen en beoordelen, en hoe kunnen we er een antwoord op bieden? In de besluitvorming rond het duurzaam behoud van het erfgoed zal voortaan een bredere waaier aan expertises moeten betrokken worden. Op het vlak van de materialenkennis zijn er betere inzichten ontstaan in de samenstelling, de chemische en fysische activiteiten van de materialen. Dit, samen met de levensgeschiedenis van de objecten, | |||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||
laat toe om een juistere kijk te krijgen op behoeften voor een duurzame bewaring, die in vele gevallen een minder angstvallig scherp afgestelde klimaatsituatie vereisen. Architecten, bouwfysici en -technici vinden hierin de handreiking voor hun op duurzaamheidsconcepten geënte ontwerpen. Verder in dit dossier vindt u enkele getuigenissen van opdrachtgevers en architecten over hoe zij duurzaamheidsconcepten in hun opdracht hebben ingevoerd. Wie meer wil weten over het proces van besluitvorming, over het binnenklimaat en de risico's voor ons cultureel erfgoed, vindt in de zopas verschenen publicatie KlimaatwerkGa naar eind11 ruimschoots zijn gading.
Thermisch beeld van een museuminterieur. Het schilderij op paneel hangt tegen een koude buitenmuur. Foto: Bart Ankersmit, ICN Amsterdam
| |||||||||||||||||
Duurzaamheid en diversiteitHet concept duurzaamheid beperkt zich uiteraard niet tot de gebieden klimaat en ecologie. Duurzaam en ethisch denken speelt zich bovendien niet uitsluitend op directie- en besluitvormingsniveau af, maar veronderstelt de betrokkenheid van alle medewerkers binnen de instelling. Dit gedachtegoed en de objectieven kunnen daarenboven door de erfgoedinstellingen actief uitgedragen worden, op de eerste plaats naar de bezoekers. Hiervan bestaan diverse voorbeelden, van het mededelingbord bij de ingang met de groene engagementverklaring van de instelling, tot een toegangsreductie voor de bezoeker die te voet, per fiets of met het openbaar vervoer is gekomen; of een ‘koolstofcompensatieprogramma’ waartoe bezoekers die met de wagen zijn gekomen een vrije donatie kunnen doen voor, bijvoorbeeld, het onderhoud of herstel van een natuurgebied in de omgeving van de bezochte instelling. Een concreet voorbeeld in Vlaanderen is het Groeningemuseum in Brugge, dat in een begeleidingsprogramma is gestapt om, als eerste in Vlaanderen, het internationale ecolabel ‘De Groene Sleutel’ te halen.Ga naar eind12
Zoals we in de inleiding stelden, is het duurzaamheidconcept niet enkel te verbinden met de zorg voor het leefmilieu, maar evenzeer met de economische en de sociale omgeving waarin de erfgoedinstelling actief is. Voor erfgoedbeherende instellingen liggen hier vele terreinen open. Tijdens het congres Going Green, towards sustainability in conservation (Londen, British museum, mei 2009) werden diverse mogelijkheden op het gebied van de preventieve en actieve conservering belicht (zie de bijdrage van Griet Kockelkoren How slow can we go? verder in dit nummer). Over duurzaamheid in tentoonstellingsdesign werden in 2006 aanbevelingen opgesteld op basis van een door de EU ondersteund onderzoeksproject.Ga naar eind13 De erfgoedsector is een grootgebruiker van de digitale snelweg; onze globale overstap naar het digitale tijdperk heeft ons het valse gevoel van geruststelling gegeven dat hierdoor zowel het papier- als het energieverbruik drastisch kan worden beperkt. Niets blijkt minder waar; ook in het computergebruik is green computing dringend aan de orde om het toegenomen energieverbruik terug te dringen. Jeroen van der Vliet licht ons in zijn bijdrage over green computing in over het waarom en hoe. Of onze organisatie een duurzame onderneming is, kan afgelezen worden uit heel wat bedrijfsactiviteiten. De financiering bijvoorbeeld. Hoe gaan we om met ons financiële draagvlak, met fondsenwerving, reserveopbouw? Als werkgever: hebben we voldoende aandacht voor het sociale draagvlak, voor het welbevinden van de werknemers, diversiteit bij de vaste en vrijwillige medewerkers? In welke mate zijn ze een afspiegeling van de lokale gemeenschap? In welke mate zijn we ook gericht op lokale organisaties, en komen lokale bedrijven en dienstverleners voldoende aan bod?
Deze en tal van andere vragen zijn aan de orde wanneer we ons willen ontwikkelen tot een organisatie die duurzaamheid hoog in het vaandel draagt. Een aantal toetsingsinstrumenten kunnen ons hierbij van pas komen. Sommige werden reeds vermeld in de voetnoten. Andere vindt u onder andere op de website van de Museums Association: www.museumsassociation.org/sustainability | |||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||
GetuigenissenWe stelden telkens dezelfde drie vragen aan:
1. (Hoe) Werd er aandacht besteed aan duurzaamheid, energiezuinige klimaatbeheersing, hernieuwbare energie enz. bij het ontwerpen en realiseren van het bouwproject?
Gert Jansseune: Gezien de enorme historische waarde van zowel de architectuur van de universiteitsbibliotheek als haar overweldigende inhoud, spreekt het voor zich dat voorstellen tot verbetering van de klimaatbeheersing telkens moeten afgetoetst worden aan deze twee elementen. De aandacht van het ontwerpteam is op te delen in drie delen die een wisselwerking hebben met elkaar, nl. 1) een klimaat voor boeken, 2) een beleid voor boeken en 3) een gebouw voor boeken. Een klimaat voor boeken start vanuit het onderzoek van het huidige klimaat en de conditie van de boeken. Vanuit de bouwfysische metingen enerzijds en de resultaten van de conditie-survey anderzijds kunnen we komen tot klimaataanbevelingen voor de collectie. Vanuit de verschillende opties die resulteren uit de klimaataanbevelingen voor de collectie moet de stap gezet worden tot het opstellen van een beleid voor de boeken. Dit beleid moet het mogelijk maken om binnen de beschikbare financiële middelen een correcte bewaarklasse te kunnen realiseren voor het merendeel van de huidige en toekomstige collectie. Het laatste aspect is de integratie van de klimaatbeheersing voor boek en gebruiker binnen een historisch beschermd gebouw. Hiervoor bestaan geen standaardoplossingen, maar moeten telkens oplossingen gezocht worden per problematiek, te starten uit de analyses van de bouwfysische metingen. De vier belangrijkste conceptuele aanpassingen vanuit de gemeten klimaatproblemen zijn:
Kristien Ceyssens: Bouwtechnisch en bouwfysisch werd gezocht naar een oplossing die betaalbaar zou zijn in verwezenlijking én in exploitatie. Tevens hechten we als ‘groen domein’ belang aan milieuvriendelijke, duurzame ontwikkelingen en hernieuwbare energie. In overleg met het studiebureau belast met de tech-nische studie zochten we hiervoor een passende, werkbare oplossing. Om een constant klimaat te kunnen nastreven, hebben we er in eerste instantie naar gestreefd om een inert gebouw te construeren: wanden, vloeren en plafonds zijn goed geïsoleerd en hebben voldoende ‘massa’ om schommelingen in temperatuur en vochtgehalte zo traag mogelijk te laten verlopen, opdat er zo weinig mogelijk moet worden bijgestuurd. Naast een geïsoleerde buitenbekleding is de wand uitgevoerd met een geïsoleerde spouw en een binnenschil in kalkzandsteen met een hoog soortelijk gewicht. Deze is in staat het binnenklimaat lang constant te houden, ook bij schommelende omgevingsfactoren. Om te verwarmen en te koelen is geopteerd voor grote oppervlakken wandverwarming/-koeling. Op die manier kan bij kleine temperatuurschommelingen het klimaat gelijkmatig opgewarmd of afgekoeld worden. Voor de verwarmingsinstallatie betekent dit dat de ketel op een lage temperatuur kan worden gehouden maar dat hij toch vlot kan reageren op temperatuurswijzigingen. In samenwerking met het provinciebestuur van Limburg wordt al enige tijd gewerkt aan een stappenplan voor ontwikkelingen op het vlak van hernieuwbare energie. Het museumdepot beoogt ook hier een voorbeeldfunctie. De energiestudie die is uitgevoerd, gaf alvast een positief resultaat voor het plaatsen van PV-panelen om het depot op het vlak van energieverbruik zelfbedruipend te maken.
Jeroen Gellynck: Het duurzaamheidsconcept is gestoeld op de principes van de Trias Energetica. Dit houdt in dat eerst maximaal wordt ingezet op het structureel beperken van de vraag inzake energie, materiaal, ruimte, water, enz. (energiebesparing). In tweede instantie wordt er maximaal gebruikgemaakt van hernieuwbare materialen en energiebronnen (duurzame energie). Wat nog ontbreekt, wordt ingevuld met eindige materialen en energieën die op de meest efficiënte wijze worden aangewend (efficiënte energieconversie). Het was van bij de start de bedoeling om airconditioning te vermijden. We hebben snel geopteerd om maximaal gebruik te maken van de accumulatiemogelijkheden van het gebouw. De museale ruimten zijn volledig in zichtbeton uitgevoerd. Dynamische temperatuursimulaties werden uitgevoerd op de museale delen. Uit de resultaten bleek dat de basisinstallatie met free cooling en nachtventilatie al voldoet. Om de vochtigheidsgraad onder controle te houden, werd getracht maximaal gebruik te maken van de hygroscopische capaciteit/inertie van het gebouw zelf (betonnen constructie met een zichtbeton plafond, vloer en wanden). Na een interne evaluatie van het museumteam en de Provincie bleek bijkomende bevochtiging niet echt noodzakelijk, gezien de aard van het ar- | |||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||
Gert Jansseune, Robbrecht en Daem architecten restauratie en renovatie Boekentoren (in ontwerpfase) Universiteitsbibliotheek Gent.
Ontwerp: Henri van de Velde, 1939 © Robbrecht en Daem
Kristien Ceyssens, architect Provinciedomein Bokrijk Depot Openluchtmuseum Bokrijk, 2007
© Openluchtmuseum Bokrijk
Jeroen Gellynck, senior projectleider technieken, Technum-Tractebel Engineering Gallo-Romeins Museum, Tongeren Ontwerp: De Gregorio & Partners, Hasselt, 2009
© De Gregorio & Partners, Hasselt
Raf De Preter, Stéphane Beel Architecten bvba Museum M Leuven.
Ontwerp: Stéphane Beel Architecten bvba, Gent, 2009 © Jan Kempenaers | |||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||
cheologisch materiaal. Waar mogelijk werd energierecuperatie gemaximaliseerd (lage temperatuurverwarming, het gebruik van warmtewielen, CO2-gestuurde ventilatie e.d.) en vanuit energetisch (en comfortergonomisch) oogpunt werd de basisverlichting maximaal met nieuwe ontladingslampen (TL, PL en SL) en dimbare elektronische ballasten voorzien. De toiletten en urinoirs in het nieuwbouwgedeelte werden uitgerust met gerecupereerd regenwater.
Raf De Preter: De eerste relevante keuzes op gebied van duurzaamheid werden gemaakt door de opdrachtgever. De keuze om een museum in het stadcentrum in te planten en de suggestie om een aantal bruikbare gebouwen te herbestemmen, was hierin een goede start. Herbruik van bestaande gebouwen is over het algemeen een goede keuze op voorwaarde dat er een aantal bouwfysische verbeteringen worden aangebracht. Zo werden de daken van de te behouden gebouwen vervangen en geïsoleerd. Alle ramen werden vervangen door nieuw schrijnwerk met HR-beglazing. Om onnodige opwarming te voorkomen, werden een aantal gevels uitgevoerd met zonnewerende beglazing. Voor de nieuwe gebouwdelen werden de glasoppervlakten beperkt en de gevels optimaal geïsoleerd. De depots, die geen daglicht behoeven, werden ondergronds gepositioneerd. Het ondergrondse klimaat dient slechts beperkt bijgestuurd te worden. Waar mogelijk is gekozen voor een statische verwarming en koeling. Dit heeft energetisch zeker de voorkeur. In de nieuwe gebouwen werd vloerverwarming en vloerkoeling voorzien. In het bestaande academiegebouw werd, omwille van de beperkingen in de vloeropbouw, plafondkoeling en plafondverwarming voorzien. Enkel bij het historische huis Vanderkelen-Mertens is, ten gevolge van de beperkingen van vloer- én plafondopbouw, overgegaan op een volledige luchtbehandeling. Een geheel of gedeeltelijke gecontroleerde luchtbehandeling was noodzakelijk om aan de vooropgestelde klimaateisen te voldoen. Om het energieverbruik tot een minimum te beperken, is de installatie voorzien van een warmterecuperatiemodule. De verlichting is in hoofdzaak TL- en ledverlichting met een lange levensduur, een beperkt verbruik en een minimale warmtelast. Regenwater wordt volledig binnen de grenzen van de site gehouden waardoor de rioleringen niet onnodig belast worden. De niet-hellende daken zijn voorzien van een groendak. Overtollig water wordt via infiltratiebekkens in de grond gelaten. Een deel van het regenwater wordt gerecupereerd als sanitair spoelwater. Binnen de vooropgestelde randvoorwaarden zijn een maximaal aantal duurzame maatregelen genomen. Het beheersen van licht en klimaat blijft voor een museum echter uiterst belangrijk. Het uiteindelijke verbruik zal voor een groot deel bepaald worden door de fijnregeling van de installatie en de keuze betreffende het vooropgestelde klimaat. Het aanpassen van het binnenklimaat aan de seizoensconstante is bijvoorbeeld een keuze die door het museumbeheer gemaakt kan worden. Hierdoor wordt de binnentemperatuur in de zomer hoger ingesteld dan in de winter. Deze maatregel, die volgens de vooropgestelde klimaatklasse perfect aanvaard wordt, is zeer kosten- en energiebesparend maar wordt nog niet door alle bruikleners aanvaard.
2. Wie bepaalde de normen?
Gert Jansseune: De klimaateisen worden bepaald op basis van een conditiesurvey (het onderzoeksproject Stof tot nadenken. Conditiesurvey van de collectie van de Boekentoren m.m.v. dr. Lieve Watteeuw e.a.). Op basis van de conditiesurvey bepaalt een team conservatoren in overleg met het ontwerpteam de te stellen klimaateisen.
Kristien Ceyssens: Bij de bouw van het museumdepot (opgeleverd in 2007) werden aan de hand van de conceptnota van dr. Robert Nouwen, de toenmalige collectiebeheerder, de randvoorwaarden vastgelegd voor het conserveren en bewaren van de collectie. De dagelijkse werking van de thermokamer en het depot wordt voortaan aangestuurd door Raf Schepers.
Jeroen Gellynck: Het museumteam en deskundigen van de provinciale diensten.
Raf De Preter: De opdrachtgever.
3. Welke normen werden gehanteerd voor de bewaaromgeving van de collecties?
Gert Jansseune: De collectie kan worden opgedeeld in klimaatklassen, volgens de ASHRAE-indeling (American Society of Heating, Refrigerating and Air-Conditioning Engineers - ASHRAE Chapter 21 - www.ashrae.org). De risicoklassen waarin de boekencollectie is opgedeeld (van AA - zeer precieze controle vereist, minimale fluctuaties - tot D - binnen bepaalde extremen blijven -) vormen het uitgangspunt voor de klimaatnormen van de bewaaromgeving.
Kristien Ceyssens: Wat de temperatuur betreft, wordt ervan uitgegaan dat deze langzaam en met de seizoenen mee kan evolueren met de buitentemperatuur: wat warmer in de zomer en frisser in de winter, een geleidelijke schommeling tussen de 16° en ca. 24° C. Daarnaast streven we naar een zo con- | |||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||
stant mogelijk relatieve luchtvochtigheid en dit in functie van de aard van de opslagruimte: 52% in het textiel-, papier- en (gemengd) houtdepot, 45% in het metaaldepot. Er wordt getracht deze constante te behouden met een maximale afwijking van 3%. De verlichting is gereduceerd tot 50 lux in het papier- en textieldepot. Indien nodig kan in deze ruimtes met een timer de verlichting verhoogd worden tot 450 lux. Dit komt niet alleen de collectie ten goede, maar ook de energiefactuur. Jeroen Gellynck: Enerzijds zijn er de ARAB-voorschriften; zij stellen een minimum van 40% relatieve luchtvochtigheid voorop voor het comfort van de mensen, personeel en bezoekers. Anderzijds wordt ten behoeve van de bewaring van het archeologisch materiaal in het museum een relatieve luchtvochtigheid van 48% nagestreefd, zoals tot dan toe aangereikt door het ICN te Amsterdam (Dr. B.A.H.G Jütte).
Raf De Preter: ASHRAE klasse A. |
|