Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed. Jaargang 2
(2009)– [tijdschrift] Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
verzamelen | Robert Nouwen
| |
De verzamelaar Sigmund FreudSigmund Freud was een passioneel verzamelaar. De psychoanalyticus bezat een uitgebreide verzameling Egyptische, Chinese, Griekse en Romeinse objecten.Ga naar eind4 Toen hij in 1939 overleed, bezat hij niet minder dan 3.000 antiquiteiten. Op een prachtige aquatintets, gemaakt door Max Pollak in 1914 en bewaard in het Freudmuseum te Londen, wordt de zenuwarts geportretteerd in zijn werkkamer als een conservator in zijn museum te midden van zijn oudheden. Toen zijn verzameling op 23 mei 1938 door de nazi's werd vrijgegeven en hij ze mee kon nemen naar zijn laatste woning, Maresfield Gardens 20 in Hampstead, openbaarde zijn reactie op dit nieuws hoeveel ze voor hem betekenden. Dit achterhalen is als een gesprek met Freud, een gesprek over zijn mens-zijn, een gesprek ook over de psychoanalyse. Zijn verzameling nam een centrale plaats in zijn studeerkamer en zijn spreekkamer in en trok onmiddellijk de aandacht van de bezoeker. Voor een aantal analysanten bleek de collectie archaeologica instructief. De archeologie beschouwde hij als een metafoor voor de psychoanalytische therapie: ‘De psychoanalyticus moet, net als de archeoloog bij zijn opgravingen, de psyche van de patiënt laag voor laag blootleggen, voor hij bij de diepst verborgen, meest waardevolle schatten komt.’ Freud bezat echter niet enkel archaeologica uit de Egyptische of Grieks-Romeinse oudheid. Hij was ook een gepassioneerd verzamelaar van kunstobjecten, gravures en prenten van de middeleeuwen tot de 19e eeuw. De eigentijdse kunst ontbreekt echter nagenoeg volledig. Slechts een sigarenkistje dat de stempel draagt van de Wiener Werkstätte en een jugendstilasbak verwijzen naar de kunstproductie van die jaren. Klaarblijkelijk bleef de aandacht van de psychoanalyticus voornamelijk gericht op de oudheid, die hem zo vertrouwd was.
Sedert het verschijnen van de populairwetenschappelijke essays van Janet Malcolm in het midden van de jaren 1980 is de interesse in de figuur en de psychoanalytische theorieën van Freud opnieuw erg toegenomen. In het boek Psychoanalyse: een onmogelijk vakGa naar eind5 biedt de auteur een heldere en informele inleiding tot de psychoanalytische theorie en therapie en de wereld van de psychoanalyse. In de publicatie In het Freud-archiefGa naar eind6 geeft Malcolm het relaas van de diepe conflicten tussen drie mannen, met name J.M. Masson, gedurende korte tijd wetenschappelijk medewerker van het Freudarchief, P. Swales, een amateuronderzoeker en ten slotte K. Eissler, hoofd van het Freudarchief. Het verhaal over deze conflicten is nauw verweven met theoretische discussies over de verleidingstheorie van Freud. De benadering van de psychoanalyse door Janet Malcolm is erg informatief, maar leidde er ook toe dat de discussies rond de Freuderfenis weer hoog oplaaiden.Ga naar eind7
De leerstellingen van de psychoanalyse zijn gebaseerd op een oneindig aantal waarnemingen en ervaringen.Ga naar eind8 Freud was een man van de rede, van de logos. Hij had een sterk geloof in de deugd van de zelfbeheersing, maar was tegelijk wars van de hypocrisie ten aanzien van de menselijke behoeften en verlangens. Hij trachtte daarom het onbewuste te begrijpen en de mentale ziekten die de mens bedreigen, te helen. Rede was het doel en de methode van de psychoanalyse. De rede trad daarbij niet in conflict met de emotionele dimensie van de geest. Freud zag de menselijke driften als een belangrijke drijfveer van het handelen. Een psychologie die de driften als kern van haar theorie beschouwt, onderschat deze dimensie niet. In de psychoanalyse treedt het onbewuste van de analyticus in dialoog met het onbewuste van de analysant. | |
De psychoanalytische geschiedschrijvingEr is echter meer! In 1987 presenteerde de eminente Freudkenner Peter Gay zijn boek Freud voor historici.Ga naar eind9 In deze studie ging de auteur dieper in op de waarde van de psychoanalyse voor het historisch onderzoek. Hij paste de psychoanalytische ge- | |
[pagina 15]
| |
→ Freud in zijn studeerkamer te midden van zijn oudheden. Aquatint door Max Pollak, 1914. Collectie: Freudmuseum, Londen.
| |
[pagina 16]
| |
schiedschrijving ook toe in zijn boek, De eeuw von Schnitzler.Ga naar eind10 In dit boek houdt de auteur een welsprekend pleidooi voor een geschiedenis die wordt geïnformeerd door de psychoanalyse en maakt hij korte metten met de mythe dat preutsheid en benepenheid de 19e eeuw domineerden. Het was daarentegen een eeuw vol lust en erotiek. Vooraleer Gay zijn studie schreef, hadden een aantal geleerden de inzichten van Freud reeds in hun onderzoek toegepast. Een van hen is E.R. Dodds wiens magistrale The Greeks and the IrrationalGa naar eind11, waarvan de eerste druk in 1951 verscheen, een uitmuntend voorbeeld is van psychoanalytische geschiedenis. Maar ook de korte uitweiding van bijvoorbeeld J. Le Goff over de dromen en andere ontsnappingswegen uit de werkelijkheid in zijn cultuurgeschiedenis van Europa is uitermate belangwekkend.Ga naar eind12 Gay toont aan dat de psychoanalyse kan worden toegepast op alle vormen van historisch onderzoek. Niet dat de psychoanalyse aan de historicus een handboek met pasklare recepten biedt. Dit wil Gay niet beweren. Wel biedt deze wetenschap een erg inspirerende wijze om het verleden te benaderen.
Bijzonder interessant is de visie van Gay op de ‘integrale geschiedenis’ die de inzichten van de psychoanalyse benut. De integrale geschiedenis of, meer populair, de mentaliteitsgeschiedenis, legde andere accenten in het geschiedkundig onderzoek. Niet langer waren de politieke en de krijgsgeschiedenis, de koningen en regeerders de maatstaven voor de historiografie. De kennis van de mens in al zijn facetten werd de betrachting. In dat licht onderzoekt de mentaliteitsgeschiedenis de sociaal-economische data in hun ruime culturele betekenis. Zij bestudeert de ontwikkeling van de min of meer duurzame geestesgesteldheden van groepen in een samenleving: het gaat niet alleen om welomschreven ideeën, maar ook om collectieve vooronderstellingen van het denken, om emoties zoals trouw, liefde en angst, om onofficiële religieuze voorstellingen, om de relatie tussen creativiteit die leidt tot de ontwikkeling van cultuur en de dieperliggende structuren. De mentaliteitsgeschiedenis zoekt naar de essentie in het verleden. Het onderzoek naar het verleden is probleemgericht en analyserend. In feite speurt zij naar het verband tussen alle levensgebieden in een welafgebakende periode, liefst ook binnen een beperkte regio, een nauwe ruimtelijke begrenzing.Ga naar eind13
Belangrijk is de relatie tussen de integrale geschiedenis en de psychoanalytische geschiedenis. Dit blijkt uit het indrukwekkende onderzoek van de Languedoc van de 16e tot het begin van de 18e eeuw door E. Le Roy Ladurie. De beschrijving van het bloedige carnaval van Romans in 1580 in zijn boek over de boeren van de Languedoc refereert overduidelijk aan de psychoanalyse. De auteur verwijst naar de onbewuste oorsprong van die barbaarse woede, die bij tijd en wijlen uitbrak onder de landelijke bevolking van de Languedoc als deze al te lang was geprovoceerd.Ga naar eind14 Op magistrale wijze werkte hij dit verder uit in zijn studie over het carnaval van Romans.Ga naar eind15 Het feit dat de auteur verwijst naar het onbewuste en hiermee impliciet aan de psychoanalytische geschiedenis refereert, is een fundamentele stap voor het historisch onderzoek. | |
De passie van de verzamelaarWelke betekenis heeft dit voor museologen? Mensen zijn van nature verzamelaars. In de eerste fase van hun bestaan was dit verzamelen gericht op voedsel. Samen met de seksuele drift stond het verzamelen in functie van het in stand houden van de soort. Met de neolithische revolutie en de ontwikkeling vàn de landbouw en de veeteelt omstreeks 10.000 voor onze tijdrekening viel de levensnoodzaak van het verzamelen weg. In Noordwest-Europa zien wij deze ontwikkeling tussen circa 6.000 en 5.500 voor Christus. De hier aanwezige volkeren bouwden vanaf die periode huizen en schakelden over op landbouw en veeteelt.Ga naar eind16 Maar klaarblijkelijk verdween daarmee niet de behoefte om te verzamelen. Sedert het wegvallen van deze noodzaak zijn mensen immers steeds de meest uiteenlopende voorwerpen blijven verzamelen. De Romeinen verzamelden in hun luxevilla's reeds prachtige Griekse beeldhouwwerken van de grootste kunstenaars zoals Polykleitos en Praxiteles. Rubens was een gepassioneerd verzamelaar van kunstvormen allerhande. Zijn verzameling groeide uit tot een van de omvangrijkste en fraaiste in Antwerpen.Ga naar eind17 De verscheidenheid aan
Vrouwelijk naakt in een antieke schaal. Assemblage door Rodin. Collectie: Musée Rodin, Parijs
| |
[pagina 17]
| |
genres was onvergelijkbaar en de waaier aan objecten adembenemend. Naast werk van zijn grote voorbeelden Titiaan, Tintoretto en Veronese en Vlaamse voorgangers of Duitsers als Holbein en Elsheimer omvatte zijn verzameling ook antieke gebruiksvoorwerpen, munten, medailles en cameeën die opgeslagen waren in de speciaal gebouwde kunstkamer, geïnspireerd op het klassieke Pantheon in Rome. De De' Medici's vergaarden in een tijdsspanne van drie eeuwen een uitmuntende verzameling. In Frankrijk was kardinaal de Richelieu tijdens de 17e eeuw een vooraanstaand verzamelaar van topwerken van de Grieks-Romeinse kunst. Ook Auguste Rodin was een fervent verzamelaar en in deze context des te interessanter omdat hij een tijdgenoot van Sigmund Freud was. Rodin bezat niet minder dan 6.000 antiquiteiten.Ga naar eind18 Beide mannen deelden hun passie voor de antieke oudheid en hun collectie nam een centrale plaats in hun werk in. Assemblages waarin Rodin antiquiteiten uit de oudheid combineerde met eigen sculpturen, vormden een belangrijk facet van zijn werk. Maar ook Freud werkte aan assemblages, gevormd door associaties in de geest.
Archaeologica, aardewerk en glas, wapens en militair tuig, speelgoed, kunst...Ga naar eind19 Tot op de dag van vandaag zoeken amateurarcheologen in de nabijheid van antieke steden en nederzettingen, vaak gewapend met een metaaldetector, de velden af. Vlooienmarkten kennen nog steeds een groeiend succes, zowat alles wordt gecollectioneerd: postzegels, boeken, lepeltjes, bierglazen, poppen, beren, computers, enzovoort. Wat wordt verzameld, doet er in feite niet toe. Het verzamelen zelf is belangrijk.Ga naar eind20
Het gepassioneerd verzamelen heeft tot schitterende collecties geleid. Uit de recente actualiteit onthouden wij bijvoorbeeld de collectie precolumbiaanse kunst van de familie Janssen.Ga naar eind21 En iedere verzameling creëert een eigen verhaal. Is er een verwantschap tussen verzamelen en onze seksuele drift? De psychoanalyse heeft in ieder geval aangetoond dat het verzamelen van antiquiteiten, postzegels of schilderijen deel uitmaakt van het vroege erotische genot en dit in stand houdt. Verzamelen is in ieder geval een kinderlijke activiteit. Of zou de verzameldrift eerder een compensatie zijn voor het verlies van de liefde voor de moederfiguur? Iedere verzamelaar zal dit in zekere zin erkennen: hij kijkt met liefde naar zijn werk, betast en streelt zijn geliefde stukken. Als men een verzamelaar aan een psychoanalyse onderwerpt, aldus Mario PrazGa naar eind22, dan komt hij er vaak niet al te best vanaf. Uit ethisch oogpunt heeft hij zeker iets uitermate zelfzuchtigs en beperkts, iets uitgesproken vrekkigs. Het is alleszins die indruk die je krijgt als je nagaat hoeveel mensen op een of andere wijze passioneel verzamelen, hiermee een eigen universum creëren en hun identiteit gestalte geven. Het heeft iets te maken met de bevrediging van een drift.
Een mooie zondagochtend op de antiekmarkt te Tongeren.
http://nl.wikipedia.org/ | |
Het onzichtbare achter het zichtbareBovendien geeft verzamelen macht, controle. Het streven naar een complete collectie is streven naar bezit, controle, beheersen, genot. Op zich is het niet verwonderlijk dat uit nogal wat verzamelingen musea zijn ontstaan. Verscheidene musea zijn voortgekomen uit het mecenaat en de collecties van de De' Medici's. In 1734 opende het Museo Capitolino zijn deuren voor het publiek. Het was een stichting van de paus. In 1743 wist dit museum een collectie van de De' Medici's, dankzij een genereuze schenking van de familie, te verwerven op uitdrukkelijke voorwaarde dat zij voor het publiek toegankelijk zou zijn. De collectie van Grieks-Romeinse kunst van kardinaal de Richelieu neemt in het Louvre, dat in 1793 de deuren opende, een belangrijke plaats in. Het Guarnacci-museum in Volterra is een van de oudste publieke musea van Europa. Het werd in 1761 gesticht door Mario Guarnacci die zijn archeologische collectie, waaronder schitterende Etruskische oudheden, aan de burgers van de stad Volterra schonk. Men kan enkel hopen dat de moderne museologie het karakter van dit eeuwenoude museum niet vernielt. Sedertdien ontstonden talrijke musea uit prestigieuze verzamelingen van particulieren. Guggenheim en Walraff zijn geen onbekende namen.Ga naar eind23 Er is één ding dat al deze musea gemeen hebben: zij zijn een uiting van prestige en macht in de meest letterlijke betekenis. Zij tonen de vooraan- | |
[pagina 18]
| |
staande rol die de collectioneur speelt of speelde in het politieke, economische of sociale leven en versterken de status die hij (of zij) daarin heeft opgebouwd. In feite waren dit schatkamers van vorsten, kardinaals, ondernemers en bankiers.Ga naar eind24 Het gaat hier dus om de veruitwendiging van macht als ultieme drijfveer van het handelen en is in die zin nauw verwant met de seksuele drift. Met een collectiebeleidsplan heeft dit weinig te maken.
Veel verzamelaars, ook van bescheiden collecties, zien hun gekoesterde objecten in een museum. Zij zien deze mooi uitgestald in prachtige vitrines die de individuele objecten tot hun volle recht laten komen. Zij geven niet alleen gestalte aan hun identiteit, maar trachten die op die wijze ook duurzaam te verankeren in de maatschappij waarin zij leven. Een museumverzameling vertelt daarom vaak veel over de verzamelaar die aan de grondslag van een bepaald museum ligt, soms zelfs meer over de verzamelaar zelf dan over het cultuurhistorische verhaal dat de betrokken instelling pretendeert te vertellen. Het Openluchtmuseum van Bokrijk is van dit laatste een mooi voorbeeld. De voormalige conservator Jozef Weyns, aan wie de verdienste van de uitbouw van dit prachtige museum toekomt, heeft bij verscheidene gelegenheden zijn visie uiteengezet. In 1964 formuleerde hij deze als volgt: ‘Wij kunnen het nog anders zeggen en een openluchtmuseum het ideale museum noemen voor de studie en het behoud van de stoffelijke volkskultuur; het ideale museum voor het volksleven en voor de landbouw; een volkskultuurreservaat.’ De volkscultuur die in het Openluchtmuseum van Bokrijk aan bod komt, is de cultuur van het Vlaamse ‘volk’.Ga naar eind25 Jozef Weyns stond met dergelijke opvattingen niet alleen in Vlaanderen. Het nationalisme en de bewustmaking van het ‘eigen volkskarakter’ door Jan De Vries of K.C. Peeters situeren zich op dezelfde lijn. Met het begrip ‘volkskultuurreservaat’ zette Weyns enkel nog de stap van louter behoud van gebouwen en huisraad naar ‘volksheem’, de geëigende plaats voor het bewaren van de sociale facetten van het volksleven. Aan die zwaar romantische sfeerevocatie trachtte Weyns een wetenschappelijke fundering toe te voegen.Ga naar eind26 In feite plaatste hij het Provinciaal Openluchtmuseum hiermee in de traditie van het volkskundig onderzoek dat uitging van het bestaan van tijdloze typen, waarbij de oorspronkelijke toestand als de meest zuivere werd geïdentificeerd. In dat perspectief verkreeg een meer wetenschappelijke benaderingswijze in zekere zin voorrang op de esthetiserende presentatie van volkscultuur. De aandacht voor het dagelijks leven van het gewone (boeren)volk werd in de museumpresentatie op de voorgrond geplaatst. Een dergelijke visie moet wetenschappelijk in vraag worden gesteld. Jozef Weyns is uiteraard niet de enige museumconservator bij wie zo uitgesproken de persoonlijke opvattingen een bepalende rol speelden in het beleid dat hij heeft gevoerd. Ook in andere musea van eender welke discipline komen wij dit tegen. | |
Het onbewuste van een collectiebeleidsplanWanneer wij museumverzamelingen evalueren, mogen wij dat echter niet doen vanuit de passie van de particuliere verzamelaar of de particuliere conservator. Maar ook in de andere richting moeten wij kritisch zijn. Is het inderdaad wel juist dat collecties van musea uitsluitend aan de wetten van de rede, aan de wetten van het wetenschappelijk onderzoek onderworpen zijn zoals het museumbeleid en de museologie soms pretenderen te doen? De Nederlandse museoloog H. OverduinGa naar eind27 bijvoorbeeld vraagt zich af ‘in hoeverre musea een metafoor zijn voor het collectief onbewuste van een samenleving’. Hij beschouwt het depot van het museum als het materiële deel van het collectieve onbewuste van onze samenleving. Net zoals wij over het onbewuste bij de individuele persoon kunnen spreken, zo kan men ook spreken van het onbewuste van een samenleving als groepering van individuen. Al de objecten liggen in het depot opgeslagen, te wachten op hun ontdekking bij gelegenheid van een herinrichting van de permanente opstelling of de opbouw van een tijdelijke tentoonstelling. De museumconservator wordt als het ware de analyticus die in dialoog treedt met de samenleving, die objecten en hun betekenissen al dan niet aan de oppervlakte roept, die objecten belicht en bepaalt wat op de voorgrond wordt geplaatst en wat in het verborgene moet blijven. De ideeën van H. Overduin bieden een interessante invalshoek om museumwerk eens een andere dimensie te geven. In zijn mijmeringen focust hij echter al te zeer op het bewustzijn en
L'Origine du monde (1866) van Gustave Courbet, dat gedurende jaren met de grootste schroom achter een gordijn werd ‘tentoongesteld’. Collectie: Musée d'Orsay, Parijs.
| |
[pagina 19]
| |
het onbewuste terwijl hij de enorme rijkdom van de psychische instanties, waaronder ook de driften thuishoren, enigszins verwaarloost. Het is niet zo dat hij het belang hiervan niet erkent. Zijn overpeinzingen over Eros en Thanatos zijn in ieder geval inspirerend. Het nut van de psychoanalyse voor de museologie reikt mijns inziens echter veel verder. Dit wordt op een overtuigende wijze aangetoond door Peter Gay in zijn bovenvermelde boek Freud voor historici. Bij herhaling heb ik in het verleden gewezen op het belang van de mentaliteitsgeschiedenis voor de museologie.Ga naar eind28 Hierdoor vermijdt de museoloog louter aandacht te hebben voor de meesterwerken van de menselijke schepping, voor de mooie objecten die prachtig uitgelicht de toeschouwer in vervoering brengen. De museologie is gebaat bij een integrale benadering van de maatschappij. De reden hiervoor is duidelijk. Ieder object is in volle zin een product van het menselijk handelen. Ieder object getuigt ook van het menselijk handelen. De toepassing van de
Een van de antieke kunstenkamers in het Guarnacci-museum te Volterra, toestand in 2009. © Robert Nouwen
psychoanalytische methodiek in het kunsthistorisch onderzoek mag dan al een verworvenheid zijn; het is tegelijk opvallend hoe afwezig deze methodiek is wanneer de collecties vanuit kunsthistorisch oogpunt niet zo spectaculair zijn. Nog opvallender is de ontkenning van onze onbewuste drijfveren, van onze driften inzake deze materie. Hiervan getuigt niet alleen de nagenoeg complete afwezigheid van collecties rond erotiek, seksualiteit en instandhouding van de menselijke soort in de officiële museumverzamelingen. In een tijd waarin zowat alles zogezegd bespreekbaar en toonbaar is, blijft dit op een of andere manier toch voor een zeker ongemak zorgen. Maar bovendien vertonen zowat alle collecties van musea, die het dagelijks leven als onderwerp hebben, gaten die voor de wetenschappelijke rede niet verklaarbaar zijn. Wij komen hier op het terrein van factoren die gestuurd worden door wat ik ‘onbewuste maatschappelijke drijfveren’ zou noemen. | |
[pagina 20]
| |
De museumconservator als kind van zijn tijdIn het bijzonder de musea die het dagelijks leven als onderwerp hebben, zij het archeologische, historische of volkskundige musea, sluiten in hun onderwerp aan bij het onderzoeksveld van de mentaliteitsgeschiedenis. Deze musea hebben de opdracht ideeën, emoties en onbewuste structuren in een beeld te vatten. Hierbij kan de conservator het zich niet veroorloven zijn fantasie de vrije loop te laten. Hij moet trachten het verleden te vatten. Dit omvat ook de drijfveren of driften die de maatschappij voortbewogen en stuurden. Hier belanden wij bij de invloeden van de familie en de ‘volkstradities’, de maatschappelijke context zo men wil, waaraan Sigmund Freud een bijzondere waarde toekende en die onder meer in de ‘volkskunst’ een sterke vertaling vinden. Dit betekent dat de conservator niet alleen wordt geconfronteerd met een maatschappij waarvan hij het onbewuste moet doorgronden. Dit is in feite een ondoenlijke opdracht, beperkt als hij is in de analyse van structuren en drijfveren waarvan hij zich nauwelijks bewust is. Maar tegelijk is hij op een onbewuste wijze beïnvloed door opvoeding en maatschappij. De museumconservator zal zo trachten een inzicht te verkrijgen in de onbewuste betekenisgeving aan de objecten die hem werden toevertrouwd. Relicten van het dagelijks leven van de eerste helft van de 20e eeuw verdwijnen in een razendsnel tempo, zonder dat veel mensen hier aandacht voor hebben. Soms zijn het belangrijke objecten die in het leven een sleutelpositie innamen. Steeds zijn het objecten die minstens een particuliere geschiedenis in zich dragen. Aan hun verdwijning ging meestal geen beslissing vooraf. Toevalligheden determineren verleden en heden. Het verleden presenteert zich nooit in zijn geheel. Enkel fragmenten blijven over, her en der verspreid. Soms zijn het prachtige kunstwerken, dan weer banale gebruiksvoorwerpen. Institutioneel verzamelen kan men nog het best omschrijven als fragmenten samenbrengen van een schaal waarvan slechts enkele scherven bewaard bleven. De selectie van deze scherven gebeurde buiten onze wil om, door de loop van de geschiedenis zelf. Institutioneel verzamelen is een verbeten gevecht met lot en onvolledigheid. Het doel is gericht op de reconstructie van het verleden. De kans dat de conservator fouten maakt, is recht evenredig met het fragmentarische karakter van de schaal, de aanwezigheid, of eerder de afwezigheid, van essentiële scherven die een juiste restauratie mogelijk maken. Dit heeft tot gevolg dat de ontbrekende scherven telkens op een andere manier kunnen worden ingevuld, naargelang het standpunt van de conservator en de interpretatie die hij aan de bewaarde scherven geeft. Dit standpunt en deze interpretatie wordt bepaald door de wijze waarop hij in de maatschappij staat. In het besef dat de nagestreefde historische waarheid vele varianten heeft, dat institutioneel verzamelen vele kamers heeft, rest ons enkel de passie voor het verzamelen. |
|