Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed. Jaargang 2
(2009)– [tijdschrift] Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||
[Nummer 3]museologie | Jacqueline van Leeuwen & Hélène Verreyke
| |||||||||||||||||||||||||
Mogelijkheden voor opleidingen museologie in VlaanderenHet Cultureel-erfgoeddecreet zet sterk in op een verdere professionalisering van de erfgoedsector. Bijzondere aandacht gaat daarbij naar het ontwikkelen van expertise in gespecialiseerde domeinen, zoals de museologie. Op dit moment bestaat er in Vlaanderen echter geen aparte opleiding museologie. Studenten kunnen kennismaken met de museumkunde via beperkte optievakken in de opleiding Kunstwetenschappen. Daarnaast startte recent de opleiding tot museumgids in het hoger beroepsonderwijs.Ga naar eind1 In de praktijk hebben museummedewerkers een heel diverse achtergrond qua opleiding en moeten zij het vak dus vooral vanuit de praktijk leren. In het buitenland organiseren instellingen voor hoger onderwijs wel verschillende soorten opleidingstrajecten voor museumprofessionals. De tendens is om te opteren voor een opleiding die op een bepaalde specialisatie volgt. Hierbij kiest men er in sommige gevallen voor om museumkunde in te bedden in een meer algemene stroom van erfgoedstudies. In Nederland, Duitsland en in het Verenigd Koninkrijk bestaan er ook specifieke bacheloropleidingen die het middenkader in musea vormen en minder academisch gericht zijn. Als we er even van uitgaan dat een meer gespecialiseerde opleiding museologie ook wenselijk is in Vlaanderen, moeten we ons afvragen hoe deze opleiding zou moeten worden georganiseerd? Welke strategische vragen zijn daarbij van belang? Om de reflectie hierover gefundeerd te kunnen voeren, is het nuttig even de context te schetsen van de organisatie van ons hoger onderwijs. Kort door de bocht kunnen we spreken van drie niveaus waarop een opleiding museologie zich zou kunnen positioneren. De opleidingen in het Hoger beroepsonderwijs (HBO5) duren maximaal twee jaar en zijn bijzonder praktijkgericht. De professionele bacheloropleidingen lopen over drie jaar en hechten naast een wetenschappelijke basis veel belang aan de toepassing van vaardigheden in de beroepspraktijk. De academische bachelor en master duren samen minstens vier jaar en zijn wetenschappelijk sterker onderbouwd en meer op onderzoek en reflectie gericht. Schakel- en voorbereidingsprogramma's maken vlotte overstappen tussen de verschillende programma's mogelijk. Een breed spectrum aan aanvullende opleidingen (postgraduaten en master-na-masters) vult dit plaatje verder aan. Maar hoe verhouden deze opleidingen zich tot de beroepspraktijk? Om de brug tussen opleiding en professionele praktijk te versterken, keurde het Vlaams Parlement op 22 april 2009 het decreet op de Vlaamse kwalificatiestructuur goed. Centraal in deze tekst staat de formulering van competenties: van kennis, vaardigheden en ervaring. Het is daarbij uiteraard de bedoeling dat studenten worden opgeleid tot die competenties waar het werkveld naar vraagt (zie kadertekst). | |||||||||||||||||||||||||
Vlaamse kwalificatiestructuur en link beroepscompetentieprofielen en opleidingenHet Vlaams Parlement keurde op 22 april 2009 een Decreet betreffende de kwalificatiestructuur goed.Ga naar eind2 Deze kwalificatiestructuur is een referentiekader dat kwalificaties op een eenduidige manier ordent. Hiervoor onderscheidt men acht niveaus van competenties met een toenemende mate van kennis, autonomie en verantwoordelijkheid. De acht Vlaamse niveaus zijn verbonden met het EQF (European Qualification Framework), zodat internationaal dezelfde niveaus zullen gelden.Ga naar eind3 | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||
→ Inrichting van de tentoonstelling Rubens. Een genie aan het werk (Brussel, Koninklijke Museavoor Schone Kunsten van België,
14.09.2007-27.01.2008). © Freya Maes | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||
Kwalificaties zijn afgeronde en ingeschaalde gehelen van competenties en bestaan uit een competentieprofiel dat een plaats heeft gekregen op een van de acht niveaus. In de Vlaamse kwalificatiestructuur is plaats voor twee soorten kwalificaties:
Een belangrijk gevolg van de Vlaamse kwalificatiestructuur is de expliciete koppeling van beroepscompetentieprofielen aan opleidingsprofielen. Of, met andere woorden, in de toekomst wordt een beroepscompetentieprofiel een onmisbaar element in het aanvraagdossier voor een nieuwe opleiding. Het agentschap Kunsten en Erfgoed bereidt daarom, in samenwerking met het steunpunt, een traject voor rond het professionaliseren van het cultureel-erfgoedveld, waarbij het opstellen van beroepscompetentieprofielen een belangrijk instrument zal zijn. De eerste stap in het denkproces over de toekomst van de museologie is dan ook de formulering van de beroepscompetenties
Het LAMIC-team met centraal vooraan Philippe Dubé.
van de museummedewerkers. Welke kennis en vaardigheden zou een goede museummedewerker moeten verwerven? Op welke niveaus zijn er mensen nodig? Is er bijvoorbeeld vooral nood aan een vorming voor een middenkader of is een gespecialiseerde vorming noodzakelijk? Na de formulering van de competenties van de verschillende profielen die de museumsector nodig heeft, kunnen deze profielen ingeschaald worden. Hierbij bepaalt men het niveau dat de student zou moeten behalen (hoger beroepsonderwijs, bachelorniveau, masterniveau). Deze niveaubepaling is het uitgangspunt voor een aantal specifieke vragen, zoals:
Hou er ten slotte rekening mee dat het hoger onderwijs momenteel een rationalisatie doormaakt en er geen grote speelruimte bestaat om nieuwe opleidingen op bachelor- en masterniveau aan te vragen. Het uitwerken van een goed doordacht en stevig onderbouwd dossier is met andere woorden een onmisbare troef om de dialoog met het hoger onderwijs aan te gaan. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||
Museologie in Canada: interview met Philippe DubéInternationaal worden reeds enkele decennia zowel meer theoretische als praktische opleidingen in de museologie aangeboden. Welke strategische keuzes heeft men daar gemaakt? Hoe zijn deze opleidingen van start gegaan? Wat zijn hun doelstellingen en hoe is hun studentenpubliek samengesteld? Bij wijze van voorbeeld staken we ons licht op bij de Canadese professor Philippe Dubé van de Université Laval (Québec) (zie kadertekst). Tijdens ons gesprek blikte hij terug op het opstarten van de opleiding museologie aan zijn universiteit en lichtte hij de onderwijsvisie van de opleiding toe. Bovendien schetste hij interessante perspectieven voor de toekomstige digitale ontwikkelingen in de museologie. | |||||||||||||||||||||||||
Vlaanderen en QuébecIn het kader van de culturele uitwisseling met Québec die de Vlaamse Regering ondersteuntGa naar eind4, heeft FARO. Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed twee samenwerkingstrajecten opgezet met een netwerk van leerstoelen museologie in Québec. De spilfiguur hiervan is professor Philippe Dubé. Eén project focust op het ontwikkelen van praktijkondersteunende technologie voor musea en één project op het onderzoeken van de mogelijkheden van hogere opleidingen en onderzoek in de museologie in Vlaanderen en Québec. De Université Laval heeft een traditie in museumstudies. Wanneer en in welk klimaat werd de opleiding museologie opgericht?
Philippe Dubé: ‘Vanaf de late jaren 1980 groeide er een bewustzijn in de provincie Québec dat de Franstalige gemeenschap een aparte culturele positie innam binnen Canada, waardoor het thema cultureel erfgoed meer en meer bovenaan de agenda kwam (zie kadertekst). Cultureel erfgoed en het museum werden beschouwd als instrumenten om een culturele identiteit te weerspiegelen. Bovendien was dit ook de periode dat er internationaal een vernieuwing door het museumlandschap waaide. Deze twee evoluties schiepen een positief klimaat voor de organisatie van een nieuwe opleiding museologie. Rond de jaren '90 werden veel musea in de provincie Québec, en in het bijzonder in de provinciehoofdstad Québec, vernieuwd en geactualiseerd. De Université Laval speelde actief in op de nood aan professionalisering in het veld en richtte een Diplôme d'Etudes Supérieures Spécialisées en muséologie (D.E.S.S.) op. We kozen voor een aanvullende opleiding, toegankelijk voor studenten met een academisch bachelordiploma. Het werd een master 1, een sterk op het werkveld gerichte opleiding.’ | |||||||||||||||||||||||||
Culturele identiteit in QuébecDe bewustwording van de culturele identiteit in Québec, die zich vanaf de jaren 1960 langzaamaan manifesteerde, noemt men ook de Révolution tranquille of stille revolutie.Ga naar eind6 In deze periode kreeg de provincie Québec een ruime bevoegdheid, wat resulteerde in specifieke instellingen op economisch, politiek, sociaal en educatief vlak. Grote investeringen in het onderwijs en de museumsector waren eveneens hiervan een gevolg. Waar er voordien werd gesproken over de cultureel-linguïstische groep, de ‘Franse Canadezen’, ontwikkelde zich meer en meer het concept van de Québécois als een aparte natie, gedefinieerd door het territorium en zijn instellingen.Ga naar eind7 De Québécois zelf gaan prat op het kosmopolitisch karakter van de provincie, met een grote openheid naar de buitenwereld toe.Ga naar eind8 Waarom kozen jullie voor een aanvullende opleiding (Diplôme) en welke vooropleidingen hebben jullie studenten genoten?
Philippe Dubé: ‘Aan de Université Laval werd de museologieopleiding opgericht vanuit het Departement geschiedenis, waar alle historische wetenschappen worden onderwezen: geschiedenis, archeologie, kunstgeschiedenis, archivistiek en etnologie. Deze disciplines bestaan uit een bachelor- en masterniveau. Museologie kan men enkel volgen als een aanvullende specialisatie, nadat de student een academisch bachelordiploma behaalde. Zo slaat de opleiding museologie meteen een brug tussen deze vijf academische disciplines en de professionele museumwereld. We vinden het belangrijk dat de studenten gevormd zijn in een bepaalde discipline, zoals archeologie of etnologie, omdat musea vaak ook een bepaalde specialisatie hebben. Het is, denk ik, een meerwaarde als een museummedewerker gespecialiseerd is in de thematiek van het museum; voor leidinggevende functies in de sector lijkt dat zelfs noodzakelijk. Zo is een curator van een etnografisch museum bij voorkeur ook gespecialiseerd in die discipline. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||
Voor de studenten zelf is het ook verrijkend om in de lessen ervaringen te delen met medestudenten uit een andere vooropleiding. Af en toe komen er ook studenten van buiten de humane wetenschappen op onze opleiding af, zoals ingenieurs, en we moedigen dit ook aan, maar het merendeel komt wel uit de historische wetenschappen.’
De opleiding museologie aan de Université Laval is vooral gericht op studenten uit de humane wetenschappen die zich willen specialiseren in de museologie. Kunnen personen die al een aantal jaren in de sector actief zijn zich ook bijscholen in een bepaald thema?
Philippe Dubé: ‘Bij aanvang hadden we verwacht dat toch de helft van de studenten die de opleiding zouden volgen uit de museumwereld zelf zouden komen, omdat er echt nood was aan professionalisering in de museumsector. Aanvankelijk, ongeveer de eerste vijf jaar, was dit ook het geval, met een interessante mix van mensen tot gevolg. Ervaringen uit het veld konden worden uitgewisseld, wat ook de kwaliteit van de opleiding ten goede kwam. Maar geleidelijk aan veranderde de samenstelling van de studenten en nu zijn het voornamelijk zeer jonge mensen, die onmiddellijk na hun bacheloropleiding op zoek zijn naar een aanvullende, praktische opleiding die gericht is op het werkveld.’
Kunnen de studenten binnen de opleiding stage lopen?
Philippe Dubé: ‘Aanvankelijk wilden we de academische opleiding in de museologie sterk verbinden aan de praktijk door de studenten op te leiden in het universiteitsmuseum. We wilden er een echt musée école, een training school van maken. Uiteindelijk opteerden we er toch maar voor om de studenten stages te laten volgen buiten de universiteit en beslisten we om vooral samen te werken met de kleine en middelgrote musea in de provincie Québec. Dit ging ook gepaard met de oprichting van de actiegroep GRANUL (Groupe de Recherché Action a l'Université Laval) in de jaren 1990, gericht op deze kleine instellingen en organisaties. In deze kleine en middelgrote musea, die vaak minder middelen voorhanden hebben, krijgen de studenten de kans om tijdens hun stage echt betrokken te worden bij de werking van het museum en hands-onervaring op te doen. De twee nationale musea in de stad Québec, het Musée National des Beaux-Arts du QuébecGa naar eind9 en het Musée de la civilisationGa naar eind10 voorzien ook stages voor onze studenten, maar de betrokkenheid bij de kleine en middelgrote musea kenmerkt echt de opleiding.’
Welke vooruitzichten hebben de studenten wat betreft werkgelegenheid? Op welk niveau worden de afgestudeerden tewerkgesteld in het museum? Het middenkader of het management? Philippe Dubé: ‘Het hangt er een beetje vanaf. Wanneer onze studenten doorstromen naar het hoogste niveau, curator, dan hebben zij meestal ook een doctoraat in de thematiek waarin het museum is gespecialiseerd. De meerderheid van onze studenten stroomt in als inhoudelijke museummedewerker, op de dienst educatie of communicatie. Sommige studenten komen aan het hoofd van kleine musea.’
Naast het opleiden van studenten heeft een universiteit natuurlijk ook een onderzoeksfunctie. Op welke manieren stimuleert het onderzoek naar museologie op academisch niveau het praktijkveld?
Philippe Dubé: ‘Binnen de opleiding proberen we een evenwicht te houden tussen theorie en praktijk. Vandaag de dag is er veel vraag van de studenten naar praktische informatie, in plaats van theorie. Sommige studenten hebben reeds een masteropleiding in een van de zes disciplines gevolgd en hebben al wat meer theoretische achtergrond in vergelijking met de studenten die enkel een bacheloropleiding volgden. Voldoende theorie is noodzakelijk om een kritische kijk op de museumpraktijk te krijgen. Maar doorgedreven onderzoek in de museologie is nog een pijnpunt aan de Université Laval. Onze opleiding is geen volwaardige master, maar een master 1 zoals dit in Canada heet, een opleiding die meer gericht is op de praktijk, op het werkveld dan op academisch onderzoek in de museologie. We willen wel meer onderzoek stimuleren, vandaar dat we ook het labo LAMIC hebben opgestart. Daarmee willen we doctoraatsonderzoek aantrekken in museumstudies.’
Met het laboratorium LAMIC (Laboratoire de Muséologie et d'Ingénierie de la Culture), dat in 2007 werd opgericht, hebben jullie ingespeeld op de nood aan expertise op het vlak van 3D-visualisatie, virtuele realiteit en het digitaliseren van cultureel erfgoed. Binnen dit interdisciplinaire onderzoekscentrum werken onderzoekers in de museologie, etnologie, archeologie en architectuur samen met ingenieurs. Hoe verloopt deze interdisciplinaire samenwerking?
Philippe Dubé: ‘Gezien de complexiteit van het museum is er nood aan multidisciplinariteit. Met LAMIC willen we een platform creëren waar museumprofessionals en wetenschappers uit alle disciplines samenkomen. Voor ons is samenwerking met ingenieurs en andere wetenschappers uit andere disciplines een echte meerwaarde. Deze onderzoekers uit andere domeinen zijn meestal wel persoonlijk sterk geïnteresseerd in cultuur. Toepassingen ontwikkelen in een veld dat hen echt interesseert, vaak voor zeer hands-onprojecten, werkt echt motiverend. Samenwerking brengt een echt dynamisme in de groep.’ | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||
Hoe situeert u museologie binnen de cultureel-erfgoedbeweging, die de afgelopen decennia opgang heeft gemaakt?
Philippe Dubé: ‘In Angelsaksisch Canada zijn de LAM (Libraries, Archives and Museums) meer één geheel dan bij ons (in Franstalig Canada) het geval is.Ga naar eind11 De opleiding museologie aan de Toronto University bijvoorbeeld, die reeds sinds '68 bestaat, is binnen het departement Information Sciences ingebed. In Franstalig Canada zijn de modellen meer gebaseerd op het Franse model. Daar is het domein van het cultureel erfgoed en museologie meer ingebed in de geschiedenis, kunstgeschiedenis en maatschappijstudies. Sommige Franstalige opleidingen in Canada zijn meer ingebed in de Information and Communication Sciences, waar het museum meer wordt gezien als een medium, maar dit zijn uitzonderingen.’ | |||||||||||||||||||||||||
Een opleiding museologie voor Vlaanderen?Maar hoe zal Vlaanderen in de toekomst museumprofessionals vormen? We vroegen Joost Vander Auwera, conservator aan de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België in Brussel en docent Museumkunde en Kunstenbeleid aan de Universiteit Gent naar zijn visie. Tijdens ons gesprek beklemtoonde hij dat een museumprofessional van verschillende markten thuis moet zijn en dus een brede, bijna interdisciplinaire opleiding verdient. We laten hem graag aan het woord. Joost Vander Auwera: ‘Eerst en vooral moeten we de discussie in een internationaal perspectief plaatsen. Amerika en Europa hebben verschillende museumtradities met elk hun sterktes en hun zwaktes. In de Angelsaksische wereld in het algemeen heeft men veel ervaring met for profit management, voornamelijk omdat musea minder sterk door de overheid gefinancierd worden. In Europa heeft men dan weer veel ervaring met hands-on omgang met objecten. Wat betreft de opleidingen museologie wees in 1997 een internationaal onderzoekGa naar eind12 uit dat de kloof tussen universiteiten, hogescholen en musea groot was. De opleidingen museologie bleken niet voldoende afgestemd op de behoeftes van de praktijk.’
Joost Vander Auwera
Hoe schat u de situatie in Vlaanderen in?
Joost Vander Auwera: ‘In Vlaanderen bestaat er op dit moment geen aparte opleiding museologie. Vaak komen afgestudeerden uit de kunstwetenschappen in de museumsector terecht. Een opleiding museologie, met voldoende aandacht voor de praktijk en tegelijkertijd ook plaats voor kritische zelfreflectie, lijkt in theorie natuurlijk zeer wenselijk. Maar voor-aleer zo'n opleiding te organiseren, denk ik dat het noodzakelijk is om de potentiële jobmogelijkheden in de museumsector stevig te ontleden. Rekening houdend met het aantal musea in Vlaanderen en Brussel, het aantal voorziene wetenschappelijk medewerkers, de natuurlijke afvloeiing via pensionering enz. zou het aantal vrije arbeidsplaatsen wel eens vrij beperkt kunnen zijn. Daar moeten we zeker rekening mee houden als we een gespecialiseerde beroepsopleiding zouden organiseren. We moeten ons daarom ook afvragen of Vlaanderen dergelijke opleidingen wel alleen moet organiseren. Misschien biedt een internationale opleiding wel meer mogelijkheden. De mobiliteit van studenten vergroot en wanneer een opleiding in verschillende landen wordt geaccrediteerd, kunnen ook de stages internationaal worden aangeboden. Ik moet daar wel bij benadrukken dat we dan ook werk moeten maken van de internationale mobiliteit van museumprofessionals in Europa. Op dit moment is het bijvoorbeeld in Frankrijk niet evident om als buitenlandse conservator aan de slag te gaan. Tot slot wil ik ook nog even benadrukken dat meer contacten tussen Vlaamse en Waalse opleidingen nodig zijn. Ten derde moet het systeem van stages worden geoptimaliseerd. Het aantal stages in musea voor kunstwetenschappers is de laatste jaren exponentieel gegroeid. Vanuit de opleiding maakt men de stageperiodes relatief kort, om de studielast in evenwicht te houden. Voor de musea betekent dit echter dat ze de studenten in deze korte periode moeten opleiden, wat een zeer grote investering is, waarna de studenten onmiddellijk weer vertrekken zonder dat ze iets wezenlijks kunnen doen voor het museum. Eigenlijk moeten er volgens mij in het museum aparte stagemeesters worden voorzien, die de studenten kunnen opleiden en opvangen.’
Op welk niveau zou een opleiding museologie idealiter georganiseerd moeten worden? Op professioneel bachelorniveau of toch eerder een master?
Joost Vander Auwera: ‘Er is nood aan een opleiding op bachelorniveau, maar, deze bachelors zullen moeite ondervinden om door te groeien naar het niveau van stafmedewerker, omdat daar het niveau van master is vereist. Andersom is voor het hoogste niveau vaak geen doctoraat meer vereist - wat ik betreur - maar eerder een managementsopleiding. In een museum kan een samenwerking tussen een zakelijk en artistiek directeur goed werken, maar enkel als ze goed op elkaar zijn afgestemd. Ook wat betreft de suppoosten moet er een goede opleiding worden voorzien. Deze mensen moeten aan conflictbemiddeling kunnen doen en een minimum aan talenkennis hebben. Met andere woorden, op alle echelons zijn goede opleidingen nodig. We moeten dan wel ernstig nadenken over de inschaling van al deze beroepsprofielen.’ | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||
Welke actuele tendensen zijn volgens u belangrijk voor een opleiding museologie?
Joost Vander Auwera: ‘Als opleidingen museologie willen aansluiten bij de realiteit in de praktijk dan moet er voldoende aandacht zijn voor de sterke inbedding van musea in de internationale context. Steeds vaker worden internationale samenwerkingsverbanden opgezet om de hoge kosten verbonden aan tijdelijke tentoonstellingen te delen. Tentoonstellingen met een budget van 1 miljoen euro of meer zijn geen uitzondering meer. Ondanks de grote investeringen zijn grote publiekstrekkers een absolute noodzaak in de museumwerking vandaag de dag. Waar voorheen behoud en beheer van voorwerpen een van de belangrijkste taken was van de musea, is de laatste decennia marketing in de museumwereld fel opgekomen, met meer aandacht voor “de beleving”, klantgerichtheid, publiekswerking en participate. De slinger is volgens mij echter doorgeslagen naar de andere kant en het behoud en beheer van objecten begint in het gedrang te komen.’
Hoe verklaart u deze sterke opkomst van de publiekswerking?
Joost Vander Auwera: ‘Een eerste belangrijke factor is uiteraard het toegenomen cultuurtoerisme. Mede door de hoge scholariseringsgraad zijn er meer (potentiële) museumbezoekers dan vroeger. Musea moeten daarin concurreren met algemene vrijetijdsbestedingsactiviteiten, waarvan zij ongeveer 4 tot 6 procent van innemen. Een derde van de Vlamingen gaat echter nooit naar musea. Ten tweede is met de opkomst van het immateriële erfgoed de aandacht verschoven naar het verhaal achter het object, waardoor het object zelf minder belangrijk lijkt te worden. Ook digitalisering is een factor die het object minder acuut lijkt te maken, maar informatica kan echter niet het gevoel van “authenticiteit” vervangen. En dus blijft het belangrijk om ook aandacht te hebben voor het behoud van het object.’
Tot welke competenties zou een opleiding museologie moeten leiden?
Joost Vander Auwera: ‘Ik geloof er sterk in dat in een opleiding museologie de vorming breder moet gaan dan enkel het eigen vakdomein. Een groot gebrek momenteel is dat museumprofessionals meestal te weinig geschoold zijn in de economie, budgetopmaak en boekhouding. Daarbovenop moet men ook over psychologische vaardigheden beschikken om een team te leiden, moet men voldoende technische kennis hebben over behoud en beheer van objecten. De technologie op het vlak van beveiliging en klimaatbeheersing is niet meer weg te denken uit de huidige museumpraktijk. Bovendien is er de spanning tussen korte- en langetermijninvesteringen. Het evenementiële, de publiekswerking, het maken van tentoonstellingen vergen grote investeringen op korte termijn. Voor behoud en beheer en het collectiebeleid moet men echter vooruit denken en fors durven investeren in projecten die pas op lange termijn hun vruchten afwerpen. Pollenfilters bijvoorbeeld zorgen ervoor dat schilderijen maar om de vijftig jaar moeten worden gerestaureerd in plaats van om de dertig jaar. Als manager moet je strategisch kunnen denken en dergelijke investeringen op lange termijn kunnen plannen, ook als ze niet meteen een zichtbaar resultaat voor het publiek opleveren.
Voor conservatoren moeten ook rechten worden geïntegreerd in de opleiding. Deontologie, fiscaliteit, legaten, auteursrechten, contractrecht op het gebied van bruiklenen en verzekeringen zijn allemaal zaken waar museumprofessionals dagdagelijks mee worden geconfronteerd. Ook de omgang met architecten vergt vaardigheden. De noden van het museum wat betreft architecturale noden goed kunnen vertalen naar de architect, die zijn eigen stempel wenst te drukken op het project, is van groot belang.
Kortom: een goede opleiding museologie biedt volgens mij een combinatie van een professioneel gerichte opleiding én academische reflectie over de museumpraktijk.’
De winnaar voor Vlaanderen van de Museumprijs 2009 was het Gentse Museum voor Schone Kunsten.
www.mskgent.be | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||
BesluitHoe kan de verdere professionalisering van de museumsector in Vlaanderen het beste onderbouwd worden? Is daarvoor een nieuw opleidingstraject nodig dat medewerkers op verschillende niveaus vormt? En welke competenties moeten deze professionals dan bezitten? In deze bijdrage benaderden we bovenstaande vragen via drie invalshoeken. In de eerste plaats verwezen we naar het nieuwe decreet op de Vlaamse kwalificatiestructuur dat nieuwe opleidingen aan beroepscompetentieprofielen koppelt. Volgens de logica van dit decreet moet de museumsector zich uitgebreid bezinnen over de competenties die het werkveld nodig heeft, om vervolgens een daarbij aansluitende opleiding te kunnen uitbouwen, in overleg met de instellingen voor hoger onderwijs. Professor Philippe Dubé legde uit waarom men in Franstalig
Beeld uit de spraakmakende tentoonstelling van mediafenomeen Wim T. Schippers (Groningen, 1942): ‘Sporen van het spullenbeest.’ Als gastcurator bracht Schippers in het museum een zowel door de massamedia, de universitaire gemeenschap als het groot publiek met wisselend enthousiasme onthaald ‘statement’ of blikopener over interdisciplinariteit, over de omgang met een depot, de relatie tussen universitair onderzoek, verzamelingen van objecten en de buitenwereld. Dit was een zeer eigen- én scherpzinnig tentoonstellingsproject in het Universiteitsmuseum van de Universiteit Groningen in 2004 (www.rug.nl/museum). Ook het lerende, eigentijdse jongentje in deze scène is niet echt en maakt deel uit van de installatie. Foto: Leon Smets © FARO
Canada, aan de Université Laval (Québec) opteerde voor een aanvullende opleiding Diplôme d'études supérieures spécialisées en muséologie (D.E.S.S.). Deze opleiding leidt voornamelijk het middenkader op en heeft een expliciete band met kleine en middelgrote musea. Deze keuze sluit aan bij de internationale tendens om de opleiding museologie als een gespecialiseerde opleiding op te vatten. Ten slotte reflecteerde professor Joost Vander Auwera over de situatie in Vlaanderen. Hij pleit ervoor om in een opleiding museologie ruime aandacht te besteden aan het behoud en beheer van objecten en aan managementsvaardigheden zoals budgetbeheer, strategische planning en juridische achtergronden. Naast praktische competenties moet er echter ook plaats zijn voor een kritische, wetenschappelijke reflectie op de museumsector. |
|