Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed. Jaargang 2
(2009)– [tijdschrift] Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |||||||
internationaal | Marc Jacobs
| |||||||
[pagina 43]
| |||||||
→ Het Than Long Waterpoppentheater in Hanoi, Viëtnam. In het Than Long Theater werd een theatertje nagebouwd zoals er in Noord-Viëtnam nog verschillende te vinden zijn tussen de rijstvelden.
Het Than Long Theater trekt vooral toeristen, maar draagt bij tot de bekendmaking van deze prachtige traditie die teruggaat tot de 11e eeuw. Het traditionele waterpoppenspel wordt nog door een twintigtal gezelschappen opgevoerd in Noord-Viëtnam. Het Museum of Ethnology in Hanoi nodigt deze gezelschappen regelmatig uit in het watertheatertje van het museum. © Het Firmament | |||||||
[pagina 44]
| |||||||
Niet minder dan 86 miljoen inwoners telt Vietnam tegenwoordig. Ze leven op een heel lang uitgestrekte (1.650 km), smalle (variërend tussen 50 en 600 km) landstrook aan de golf van Tonkin en de Zuid-Chinese Zee, met een sterk variërende natuur (die voor wat de wouden en bossen betreft sinds de jaren 1960, dankzij napalm en chemisch oorlogstuig zoals Agent Orange, over grote oppervlaktes met dioxineverbindingen structureel verpest is). De geschiedenis is complex en het hedendaagse grondgebied maakte in wisselende vormen deel uit van allerlei elkaar opvolgende rijken. Op het einde van de Tweede Wereldoorlog ontstond er in het gebied even een machtsvacuüm, toen het met de nazi's collaborerende Frankrijk (Vichyregime) en de Japanse bezettingsmacht in 1945 beide uitgeschakeld waren. De communistische verzetsstrijder Ho Chi Minh (Nguyen That Thanh) greep de macht en riep zichzelf op 2 september 1945 uit tot president van de Democratische Republiek Vietnam. Frankrijk slaagde er niet in de kolonie helemaal terug onder controle te krijgen en moest in 1954 toestaan dat de helft (het gebied boven de 17e breedtegraad) als Democratische Republiek van Vietnam onder Ho Chi Minh (communistisch) officieel onafhankelijk werd en dat de andere helft de Republiek van Zuid-Vietnam werd. Vanaf 1959 kwam een verenigingspoging op gang, die via guerilla en daarna in een open oorlog met toenemende interventies van de Verenigde Staten ten voordele van het zuiden, leidde tot de Vredesakkoorden van 1973. Na de val van Saigon in 1975 en een volksraadpleging in héél Vietnam werd in 1976 de Socialistische Republiek van Vietnam gesticht. Er volgden tien moeilijke jaren, met economische embargo's onder druk van de Verenigde Staten en met problemen met China, waarbij na de val van het IJzeren Gordijn vanaf 1989 ook nog de steun vanuit de USSR en Oostbloklanden verdampte. In 1986 had de overheid in Vietnam het Doi Moi-programma gestart, waarmee geleidelijk openingen werden gecreërd voor buitenlandse investeringen en handel en waarmee de marktverstoring via subsidies aan overheidsbedrijven en -ambtenaren werd gecorrigeerd. De toetreding tot ASEAN (Association of Southeast Asian Nations) in 1995 signaleerde een normalisering en zelfs samenwerking met buurlanden (waarmee men lange tijd gewapende conflicten of een gespannen verhouding had). De haast hopeloze strijd tegen de verpletterende bureaucratie kan worden geïllustreerd met de slechts deels gelukte ‘mot cua mot dau’ één halte, één stempel)-campagne in 1997. De Verenigde Staten stopten het embargo in 1994 en zochten vanaf 1999 zelfs een actieve, in de eerste plaats economische, samenwerking. Vanaf de jaren 1990 kon actief worden geconstrueerd aan een vreedzame versie van de identiteit van een natie, die niet langer op het gezamenlijke verzet tegen een intern aanwezige externe (Chinese, Franse, Amerikaanse,...) vijand gebaseerd was, maar op een culturele constructie van eenheid in diversiteit, op een ‘mozaïek van etniën’, rond de op vele manieren overweldigende meerderheids ‘etnie’ van de Viet. Alle in de volgende paragrafen vermelde instellingen moeten zich verhouden tot het officiële verhaal over volkscultuur in Vietnam. Dat verhaal houdt voor dat er vierenvijftig etnische groepen zouden zijn, die samen de culturele identiteit van de natie zouden uitmaken. Laten we ons verder niet te veel illusies maken. Vietnam is geen open democratie maar de facto nog steeds een communistische eenpartijstaat, met alles erop en eraan. Maar laat ons ook de lessen uit Domination and the Art of Resistance (James Scott) niet vergeten: mensen zijn creatief en wendbaar, zeker met het beetje speelruimte dat door de Doi Moi gegeven werd. Er zijn gaten in het gordijn. Het is wat dit betreft zinvol om een onderscheid te maken tussen de periode voor en na 1997. In dat jaar startte er namelijk een National Targets-programma over cultuur, in het kader van een open(er) deurbeleid. In die periode werd tegelijkertijd de blik meer op de wereld gericht. In Vietnam is er geen recht van vereniging, zoals we dat in westerse landen kennen. Vrijwilligers kunnen niet zomaar zoiets als een vzw oprichten. Maar daar kan op zijn Vietnamees een mouw aan gepast worden. Een achterdeurtje is dat mensen zogenaamde ‘club’ mogen oprichten. Als die benaming gehanteerd wordt, kunnen er in de cultuursector wel veren..., euh... clubs dus functioneren. Zo is er een heel circuit van dat soort verenigingen die actief zijn in de wereld van performance en volkscultuur. Vanaf het einde van de jaren 1990 konden onderzoekers zoals dr. Frank Proschan, die de taal leerden en veldonderzoek deden in Vietnam, het vertrouwen winnen van de bevoegde diensten in het ministerie voor (o.a.) Cultuur en de topinstellingen. Proschan was het voorbije decennium achtereenvolgens verbonden aan het Smithsonian Institution en UNESCO Parijs, niet toevallig sleutelinstellingen die het Vietnamese beleid rond immaterieel cultureel erfgoed inhoudelijk ondersteunden. In een bijdrage van de vrouwelijke topambtenaar Nguyen Kim | |||||||
[pagina 45]
| |||||||
Tof Théatre, een groep uit Wallonië, was in april 2009 te gast met een act op het 3e Forum voor figurentheater in Vietnam. Met deze act (Les Bénévoles) ondernamen ze een tournée in Noord-Vietnam. © Tof Théatre
(alle foto's op deze pagina en die bovenaan p. 47) Dung, een andere sleutelfiguur in casu binnen de erfgoedadministratie te Hanoi, wordt uitgelegd dat er voor het midden van de jaren 2000 in een aantal (hierna voorgestelde) instellingen op een eerder versnipperde en niet goed afgestemde manier met immaterieel cultureel erfgoed werd omgegaan, maar dat tegen 2010 gehoopt wordt op een meer systematische aanpak. Met de UNESCO-conventie en een integrale erfgoedwet, waarin immaterieel cultureel erfgoed een volwaardige plaats (zelfs een heus hoofdstuk) gekregen heeft, zijn de voorbije tien jaar op papier de geschikte instrumenten gecreëerd. Om ze ook te laten werken, zouden zowel creatieve eigen realisaties als internationale uitwisseling, samenwerkingsprojecten en inspiratie nodig zijn.Ga naar eind2 Eenzelfde pleidooi wordt met passie gebracht door professor Nguyễn Văn Huy, etnoloog en begenadigd museoloog. Frank Proschan, Nguyen Kim Dung en Nguyễn Văn Huy functioneren op internationale fora voluit als bemiddelaars om aandacht te vragen voor enkele doorbraken, realisaties en potentiële, doch zorgvuldig te kiezen investeringsmogelijkheden. | |||||||
Luặt di sản văn hóa: De Vietnamese erfgoedkaderwet (2001) en de centrale administratieOp 29 juni 2001 is in Vietnam een Wet over Cultureel Erfgoed (Luặt di sản văn hoá) uitgevaardigd. Die heeft zowel betrekking op immaterieel als op tastbaar erfgoed (monumenten, archeologie, landschappen en musea). Hiermee worden in deze wet intellectuele en materiële producten met historische, culturele en wetenschappelijke waarde bedoeld die overgedragen worden van generatie op generatie, en die zich bevinden in de Socialistische Republiek van Vietnam. Interessant is ook de specificatie dat het gaat om het erfgoed van de ‘multi-etnische Vietnamese gemeenschap’. Immaterieel erfgoed wordt in de erfgoedwet omschreven als ‘intellectuele producten, die door geheugen of schrift werden bewaard en overgedragen worden door orale traditie, (formele en informele vormen van) leren, performance en allerlei andere vormen en middelen’. In de Wet van 2001 wordt dit aangevuld met een omschrijving van voorbeelden van immaterieel cultureel erfgoed: ‘onder andere taal, (schoon)schrift, literatuur, kunsten, wetenschap, orale traditie, folklore, levenswijzen en -stijlen, festivals, geheimen van traditionele (hand)vaardigheden, kennis van traditionele geneeswijzen, voedselbereiding, etnische kostuums en andere vormen van traditionele kennis.’ In de wet van 2001 wordt gewezen op de doelstellingen die de staat met zijn erfgoedbeleid nastreeft: volksverheffing op intellectueel gebied, bijdragen tot de economische en sociale ontwikkeling van het land, het aanmoedigen van Vietnamese en buitenlandse organisaties en individuen om op allerlei manieren bij te dragen tot het beschermen en promoten van cultureel erfgoed. Opmerkelijk is dat expliciet wordt aangestipt dat door de staat de wettelijke rechten en belangen van de eigenaars van het cultureel erfgoed zullen worden verdedigd en gevrijwaard, maar dat de eigenaars zelf ook de verplichting hebben het erfgoed te beschermen en te promoten. Verder wordt gestipuleerd dat de staat moet proberen te investeren in wetenschappelijk onderzoek, in technologie en in expertise van onderzoekers en kaderleden. Allerlei types van organisaties (inclusief het Vietnamese leger) hebben de verplichting erfgoed te koesteren en te verdedigen. Op 11 november 2002 werd een decreet met uitvoeringsbesluiten gemaakt. Daar werden de mogelijk te nemen acties omschreven. Er wordt gerefereerd aan het implementeren van nationale projecten over onderzoek, verzameling, inventarisatie en classificatie van immaterieel cultureel erfgoed. De uitvoering van de wet van 2001 en het uitvoeringsdecreet van 2002 worden begeleid door het ministerie van (onder andere) Cultuur. Binnen het ministerie van Cultuur, Sport en Toerisme van Vietnam bestaat er een Cultural Heritage Department.Ga naar eind3 Zijn belangrijkste verantwoordelijkheden zijn hetinzetten op behoud, beheer en management van musea, monumenten en landschappen, het voorbereiden van regelgeving rond erfgoed, het stimuleren van beleidsplanning in de sector en het met elkaar in contact brengen van diverse organisaties. Ook het beheren van werelderfgoedsites in Vietnam behoort tot hun bevoegdheden. In het erfgoeddepartement functioneert in de 21e eeuw ook een kleine nieuwe cel, de ICH (Intangible Cultural Heritage) Management Division.Ga naar eind4 De ambitie is zich te ontwikkelen tot een zogenaamd ‘focal point’, een steunpunt, expertisecentrum en interface, maar dan binnen de administratie en het staatsapparaat. Tegenwoordig zijn er eigenlijk drie sectoren in het departe- | |||||||
[pagina 46]
| |||||||
Scène uit een voorstelling van het Viëtnamese waterpoppenspel in het Than Long Waterpoppentheater in Hanoi, Viëtnam. De poppen worden vervaardigd in lichte houtsoorten en behandeld met verschillende laklagen om te beschermen tegen het water. © Het Firmament
ment waarbij archieven en bibliotheken buiten beeld blijven. Naast een algemene directie van het departement Cultureel Erfgoed zijn er:
De Dienst ICH is goed genetwerkt en zoekt actief hulp van en samenwerking met buitenlandse organisaties. Die krijgen ze actief van het Smithsonian te Washington en van het UNESCO-kantoor te Hanoi, die beide proberen buitenlandse consultants en experten naar Vietnam te krijgen om de dialoog te stimuleren en projecten uit te werken. Veel belang hechten ze in die dienst aan bescheiden samenwerkingsprojecten, zoals een project met de Franse Gemeenschap in België (CFWB) rond erfgoedtoerisme, in het bijzonder rond dorpen waar oude ambachten gecultiveerd worden (begeleid door de Universiteit van Luik). | |||||||
Grote spelers in het immaterieel cultureel-erfgoedveld in VietnamOp het vlak van immaterieel erfgoed zijn er enkele grote institutionele spelers in het veld, al dan niet dicht bij het cultuurministerie gepositioneerd.
Ten eerste is er het Vietnamese Instituut voor Musicologie (VIM, het Viện âm Nhạc), dat direct ressorteert onder het ministerie voor Cultuur, Sport en Toerisme.Ga naar eind6 Er zijn twee periodes te onderscheiden in hun werking, in het bijzonder voor wat inventarisering betreft. Vanaf de jaren 1950 tot 1995/1997 werd via expedities verzameld, gearchiveerd en eventueel gepubliceerd. Het veldwerk in heel Vietnam, in soms erg woelige en moeilijke tijden, leverde een grote oogst op. Meer dan 17.000 verschillende ‘volksliedjes’ en bijna 9.000 muziekstukken werden geregistreerd. Het oeuvre van bijna 2.000 ‘volkszangers’ of lokale kunstenaars werd gedocumenteerd. Na 1997 werd nog steeds verzameld, eventueel gearchiveerd maar ook steeds meer ingezet op de begeleiding van de overdracht en zelfs de bescherming van lied- en instrumentale muziekcultuur in de lokale gemeenschap. Dankzij sponsoring wordt ICT volop ingezet, met dank aan Amerikaanse, Japanse, Franse en Zweedse sponsors zoals de SIDA Foundation of Toyota. Er is binnen het VIM een databankstructuur beschikbaar sinds 2004, waarin allerlei geluidsfragmenten van veldwerk in de voorgaande decennia worden samengebracht en ontsloten. Het is duidelijk een snel groeiend instituut, dat erin slaagt om internationale sponsoring en samenwerkingsprojecten binnen te halen, maar dan wel telkens gefocust op de heel specifieke niche van de etnomusicologie.Ga naar eind7 Dit instituut van het ministerie van Cultuur schakelt zich duidelijk in binnen UNESCO-trajecten, zoals de voorbereiding van dossiers voor de representative lijst van het immaterieel cultureel erfgoed van de mensheid (artikel 16 van de UNESCO-conventie). Het dossier van Ca trù (sacrale en profane liedcultuur) van de Việt werd door het Vietnamees Instituut voor Musicologie ter harte genomen.Ga naar eind8
De tweede belangrijke speler is sinds 1979 het Instituut voor Culturele Studies. De verandering van de naam van deze organisatie laat zien dat ze internationale evoluties volgt. Eerst bekend als het Departement voor Folklore was de naam vanaf 1983 het Instituut voor Volkscultuur, vanaf 1993 het Onderzoeksinstituut voor Volkscultuur en vanaf 2004 het Instituut voor Culturele Studies. Deze instelling is een onderdeel (een ‘subinstituut’) van de Vietnamese Academie van Sociale Wetenschappen (en ressorteert dus niet onder het ministerie van Cultuur, Sport en Toerisme). De focus ligt op onderzoek naar volkscultuur in de klassieke betekenis van het woord: volksverhalen en mythes, overgangsrituelen, wiegeliedjes, spreekwoorden, ‘volksweerkunde’, eet- en drinkcultuur, volkskunst, hoevebouw,... Deze focus op de ‘traditionele volkskundige canon’ heeft geresulteerd in een enorme archief- en bibliotheekcollectie. Vanuit dit academie-instituut werden en worden ook studenten begeleid, wat een hele reeks verhandelingen opleverde, zowel op master- als op PhD-niveau. In het recente verleden verschoof de focus, onder zachte dwang uitgelokt, van volksleven naar cultuur van alledag en culturele studies en naar de documentatie van fenomenen uit het dagelijks leven: stadscultuur, ‘celebrity culture’ (welke rol spelen BV's, Bekende Vietnamezen?),... In de praktijk blijken de budgetten al vele ja- | |||||||
[pagina 47]
| |||||||
ren beperkt. Zo wordt teruggeplooid op het stimuleren van het werk van enkele uitstekende onderzoekers en hun interessevelden, op het cultiveren van enkele documentatiezwaartepunten en op het verzekeren van enkele academische speerpunten. Het accent blijft liggen op de productie van ‘tijdloze’ reeksen, zoals de vanaf 2001 opgestarte bronnenpublicatiereeks in 62 volumes van de epiek van de Centrale Hooglanden in Vietnam. De wetenschappelijke personeelsleden worden actief aangezet om een doctorstitel te behalen of worden onder recent gepromoveerden gerecruteerd en kunnen waar mogelijk tot professor doorgroeien. In 2007 had twee derde van de drieënveertig hoofden tellende staf minstens een masterdiploma en zestien hadden een doctoraatsdiploma (en vier daarvan een aanstelling als professor). Het lijkt op een typisch academie-instituut in de sector volkscultuur in de 21e eeuw, dat degelijk wetenschappelijk werk wil leveren in zelfgekozen (vaak oudere) niches. Men poogt er oudere documentatiekeuzes te cultiveren in specifieke niches en beperkte domeininventarissen (waar ze dan wel heel ver in gaan, ook in het literatuur- en historisch onderzoek). Er wordt geïnvesteerd in het academisch verankeren van volkscultuuronderzoek. Het instituut (b)lijkt niet echt in de culturele voorhoede te lopen of vanuit zijn onderzoeksdemarches allerlei (positieve) maatschappelijke effecten te (willen) sorteren (zoals het VME), noch een breed publiek te bereiken, noch het debat aan te jagen door het leggen van allerlei dwarsverbanden en via culturele makelaardij (zoals de ICH-focal point in het ministerie), noch zich in te schakelen in een cultureel-erfgoedbeleid omdat het onder een ander ministerie opereert dan dat van Cultuur. Ze hebben een schat aan expertise, kennis en bronnen maar surfen (voorlopig) niet uitdrukkelijk op de ICH-UNESCO-golf, laat staan dat ze die proberen te kanaliseren.
De derde grote actor is het Instituut voor Cultuur en Informatie, een te Hanoi gevestigd agentschap van de overheid binnen de administratie. Dit is een ‘speciale afdeling’, wat ook bleek uit de omzichtige wijze waarop in Hanoi over dit instituut, zijn werkzaamheden en zijn producten gesproken en geschreven werd. Het Instituut werd op 1 april 1971 opgericht als Instituut voor de Kunsten, en veranderde herhaaldelijk van naam, waarbij het woord ‘informatie’ vandaag zo betekeniszwanger is als dat in communistische regimes kan zijn. Met moderne middelen werden en worden in heel Vietnam beelden geschoten van rituelen, dansen en andere vormen van performances, waardoor ‘de volkscultuur van Vietnam’ geheel (naar nationale referentiekaders) politiek correct en met respect voor aangewezen evenwichten binnen de Vietnamese Socialistische republiek in beeld gebracht kan worden. Centraal staat een databank met 1.100 videocaptaties (55.000 minuten film), 240 documentaires en meer dan 17.000 foto's. Het was dit instituut dat het dossier van de Gongcultuur voor UNESCO voorbereidde, dat uiteindelijk op 25 november 2005 tot meesterwerk van immaterieel en oraal erfgoed van de mensheid werd geproclameerd. Dit instituut moet de propaganda verzorgen rond het National Targeted Program on Culture, dat sinds 1997 in Vietnam gelanceerd is.
Onder het ministerie van Volksgezondheid ressorteert verder de Vietnamese Academie voor Traditionele Geneesmiddelen en -Wijzen, tegenwoordig bekend als het Hospitaal voor Traditionele Geneeskunde. Het gaat hier vandaag eerder om het toepassen van alternatieve geneeskunde dan om het nog systematisch documenteren van onbekende vormen van kennis.
Ten vijfde is er het Vietnam Museum of Ethnology, waarover we verder uitweiden. Voor de volledigheid kan hier nog opgemerkt worden dat er ook een Vereniging van Vietnamese Folkloristen bestaat, die informatie uitwisselen over volkskundig onderzoek. Naast het nationale niveau zijn er op provinciaal niveau tal van gespecialiseerde instellingen, musea en diensten actief. In het onderzoek dat ik mee begeleidde, werden ook twee van de vierenzestig Vietnamese provincies meegenomen: Phứ ThǬ en Thai Binh. Daar waren niet zozeer innoverende technieken of organisaties te vinden, maar uit de deelstudies bleek wel een andere wetmatigheid. Naarmate er meer spelers zijn die niet geconditioneerd zijn door een etnologische canon, komen vanzelf ook allerlei fenomenen in beeld die moeilijk in klassieke schema's of inventariscategorieën in te passen zijn. Op dit niveau komen de moeilijke onderhandelingen over (ook daar politiek of ideologisch moeilijk liggende) fenomenen waar met goden en geesten omgegaan moet worden. En hier komen ook rituelen zoals rijstkookwedstrijden en complexe culinaire tradities aan bod, die niet zomaar onder smaakcultuur of westerse categorieën als ‘gastronomie’ of ‘feesten’ kunnen worden ondergebracht. Maar dat is stof voor een andere bijdrage. | |||||||
[pagina 48]
| |||||||
Scène uit een voorstelling van het Viëtnamese waterpoppenspel in het Than Long Waterpoppentheater in Hanoi, Viëtnam. De poppenspelers staan achter het rieten scherm in het water. Dankzij een vernuft systeem met lange stokken kunnen ze de poppen van achter het scherm bedienen. Een techniek die een jarenlange opleiding vraagt. © Het Firmament
| |||||||
Unesco en de participatie van lokale gemeenschappenUit de doorlichting bleek dat Vietnam zich op papier en institutioneel relatief eenvoudig kan inschakelen in de wereldwijde beweging rond de UNESCO-conventie van 2003. Er bleek vooral ook hoe belangrijk het is voor de interne ontwikkelingen om het Vietnamese netwerk in het internationale netwerk vast te klikken. Het is immers van belang om de uitwisseling van expertise en inzichten zo open mogelijk te laten vloeien. Zoals Frank Proschan aanstipte, kan dit worden versterkt door bruggen te bouwen tussen erfgoedverenigingen en lokale organisaties elders en de georganiseerde activiteiten van ‘clubs’ in Vietnam, als een werkvorm waarin meerdere mensen samenwerken in verenigingsverband (zonder dat taboewoord te vermelden). Net zoals in Vlaanderen bleek dat diverse organisaties inventarissen van volkscultuur aanleggen en uitbouwen, zowel binnen als buiten het culturele (beleids)veld. Al deze initiatieven kunnen perfect worden voortgezet, aangezien één gelijkgeschakelde inventaris voor alle cultuurverschijnselen niet steeds productief is. Het is immers veel vruchtbaarder om per ankerinstelling en inventaris na te gaan wat ze voor de bijbehorende erfgoedgemeenschap kunnen betekenen. Er wordt daarnaast dan een verhouding gezocht ten opzichte van een officiële inventaris, zo mogelijk onder begeleiding van een focal point in of naast het ministerie. | |||||||
[pagina 49]
| |||||||
Een belangrijk concluderend punt uit de doorlichting in 2007-2008 in Vietnam was dat de grote uitdaging erin bestaat om te zoeken naar methodes die lokale gemeenschappen op een goede manier betrekken bij inventarisatieprojecten en bij bảo vệ. Dat was dan ook een van de grote aanbevelingen. De etnologen en professionals van het inventarisatie- en onderzoekswerk in Vietnam (en elders) moeten wennen aan keuzemogelijkheden en aan de soms meer assertieve houdingen of zelfs ontwijkingsstrategieën van lokale groepen, die door de UNESCO-conventie van 2003 nog versterkt worden. Zo mislukten diverse projecten, zoals bijvoorbeeld pogingen om textielambachten van de H'rê in Ba Tó te documenteren en te revitaliseren, omdat de lokale bevolking in de praktijk weigerde mee te werken. Door de UNESCO-conventie van 2003 wordt (de verantwoordelijkheid voor) zo'n mislukking anders geduid: van een interpretatie over een ‘weerspannige’ of ‘achterlijke’ bevolkingsgroep naar een niet goed voorbereid, onderhandeld of gedragen immaterieel-erfgoedproject. Artikel 15 van de conventie van 2003 heeft iets veranderd en dat is een probleem op de agenda (in vele landen). Het Instituut voor Cultuur en Informatie reageerde op de uitdaging door een netwerk in te stellen en te continueren van voor een district verantwoordelijke culturele officieren. Met professionele opnameapparatuur strijken zij in de dorpen en gehuchten neer, doen er zelf (met ‘medewerking van de bevolking’) het werk en identificeren, filmen en nemen systematisch de echte, ‘authentieke’ volkse tradities op. De resultaten sturen ze naar Hanoi, om ze daar door professionele regisseurs te laten bewerken en in een kleurrijke (multimedia)mozaïek van Vietnamees volksleven in fragmenten te laten vormgeven.
Het Vietnam Museum of Ethnology (VME) draaide de zaak echter radicaal om. Zij propageren de ‘photo voice method’. De formule is even simpel als effectief. Er worden fototoestellen ter beschikking gesteld van lokale ambachtslieden of bemiddelaars, samen met korte introductiecursussen over fotografie. De opdracht is om tradities en andere van generatie op generatie overgedragen handelingen in hun leefwereld vast te leggen. Er wordt gevraagd om bij de foto's ook de bijbehorende verhalen te registreren, zo mogelijk op een geluidsdrager (cassette,...). Op een bepaald moment kan ook een volgende stap worden gezet, door een tentoonstelling op te zetten en de hulp van de betrokkenen daarbij in te roepen. Tegelijkertijd wordt ook de mogelijkheid geboden om na het vastleggen van de verhalen andere hulp in te roepen. In de praktijk gaat het erom een beroep te kunnen doen op een consulent die advies kan geven over onderwijsformules, manieren en wegen kan zoeken om het product op een markt te brengen, die toeristen kan toeleiden. Achter het simpele idee ‘even een foto nemen van iets wat we lokaal als erfgoed of traditie beschouwen en het bijbehorende verhaal registreren’ werd een batterij aan mogelijk te activeren lijnen aangeboden. De trekker moet door iemand lokaal worden overgehaald en gekoppeld worden aan wat lokaal waardevol wordt geacht. Vervolgens treedt een mechanisme van vertaling in werking, naar wat regionaal en nationaal een waarde kon hebben (toerisme, identiteit, onderwijs, empowerment,...) en eventueel ook internationaal (tot en met erkenning door UNESCO). Sommige photo voice-projecten gingen grandioos de mist in, andere werden succesverhalen. Zo initieerde het VME een photo voice-project in dorpen van de Lao in Na Sang II (provincie Ðiện Biên) waarbij de lokale textielambachten in beeld werden
(foto's p. 49, 50 en 51) Het Museum of Ethnology in Hanoi beheert een rijke collectie waterpoppen uit Noord-Viëtnam.
Het museum is enorm belangrijk (geweest) voor de heropleving van het traditionele waterpoppenspel. De voormalige conservator prof. dr. Van Huy voerde jarenlang onderzoek naar deze traditie en mede dankzij hem staat het waterpoppenspel meer dan ooit in de kijker. Maandelijks nodigt het museum een gezelschap uit om voorstellingen te spelen in het watertheatertje van het museum. © Het Firmament gebracht, grotendeels door de betrokken arbeidsters en arbeiders zelf. Door de speciale aandacht kwam deze activiteit, en het toeristisch en economisch potentieel, ook in beeld voor de lokale en regionale overheden. Er werd een systeem opgezet om op ‘traditionele’ marktjes de koopkrachtige toeristen en vertegenwoordigers van de Lao met elkaar in contact te brengen. Sommige toeristen gingen zo ver dat ze in de ateliers en winkeltjes zelf gingen kijken. De museummedewerkers begeleidden dit proces met cursussen op maat. Het met training over haar grote verlegenheid of gebrek aan zelfvertrouwen helpen van een vrouwelijke textielarbeidster die zich tot spreekbuis en onderhandelaarster ontpopte van de Na Sang-vrouwen en gemeenschap, was een heel gerichte en succesvolle interventie. | |||||||
[pagina 50]
| |||||||
Vietnam museum of ethnology: Met een beperkte, doch maximaal benutte handelingsmargeVanaf 1981 werd door de regering aangekondigd dat een museum over de cultuur van de vierenvijftig etnieën in Hanoi wenselijk was. Op 14 december 1987 werd hiertoe beslist. Vanaf 1995 werd de juridische structuur opgezet. Het VME opende zijn deuren in 1997.Ga naar eind9 In het decennium voor de opening was het onderzoek gefocust op objecten die in de vaste collectie en in de reserves terecht moesten komen. Dit resulteerde in het opleveren van de verplichte culturele mozaïek van ‘etnieën’ in Vietnam.Ga naar eind10 Vanaf 2000 werd een andere koers gekozen, mede onder impuls van Amerikaanse onderzoekers en adviseurs zoals de antropoloog Frank Proschan, op dat ogenblik verbonden aan Smithsonian in Washington. De bezieler, trekker en sturende kracht was prof. dr. Nguyễn Văn Huy, een in Frankrijk opgeleide Vietnamese etnoloog. Hij is ondertussen, wegens pensionering, vervangen door een nieuwe, in Rusland opgeleide directie, maar zijn visie werkt, op de werkvloer en achter de schermen bij zijn ex-collega's, nog steeds subtiel door.Ga naar eind11 Het museum is gelegen op een domein in de periferie van Hanoi. De kern wordt gevormd door een groot gebouw met hedendaagse frisse architectuur (van architect Ha Duc Linh), geïnspireerd op de vormen van bronzen drums van de Dong Son-cultuur. Dit contrasteert scherp met de gereconstrueerde ‘traditionele’ huisjes en hutten, die in openluchtmuseumstijlrondom het moderne gebouw opgetrokken werden. De interne architectuur van het museum werd getekend door Veronique Dolfus en een team van het Musée de l'Homme (op dat ogenblik in voorbereiding van Musée du Quai Branly) in Parijs. De basiscollectie bestaat uit vierenvijftig deelcollecties. De vaste collectie start met tijdslijnen en een kaart met daarop de spreiding van de basisgebieden van etnische groepen. De totaalcollectie van meer dan 20.000 artefacten groeit nog steeds snel aan. Dit onderdeel van het museum weerspiegelt het officiële verhaal dat er in Vietnam vierenvijftig etnische groepen zouden zijn, met zorgvuldig afgemeten verhoudingen van hoeveel aandacht en oppervlakte er aan elk geschonken wordt. De eerste en grootste voorstelling is de zogenaamde Vietgallerij: gewijd aan de meest dominante groep, de Viet (naar verluidt 87% van de bevolking in Vietnam). Naast weeftechnieken en commerciële transacties worden ook waterpoppen en ceramiek gepresenteerd. Daarna volgt over twee verdiepingen een reeks etnische groepen. De vaste collectie is één grote evenwichtsoefening. Dit is ook in het openluchtgedeelte het geval. Je kunt er een Giarai graf, Chamhuisjes, een Viethuis met dakpannen, een Bahnar-gemeenschapshuis, een Ede-langhuis, een Tay paalwoning, een Yao woning half op palen en half op de grond bezoeken, telkens met aangepaste plantengroei.Ga naar eind12
Voor een Europeaan is de basisopstelling een zeer toegankelijke, leesbare presentatie, en dit heeft niet alleen met de Engelse en Franse opschriften en documentatie te maken. In vergelijking met diverse andere musea in Hanoi, die variëren tussen een nog steeds vaag doorklinkende (ex)koloniale stijl en overtrokken propagandagebouwen, is de kern van het VME een museumtype dat even goed in Antwerpen of Parijs had kunnen staan en functioneren. | |||||||
[pagina 51]
| |||||||
Naast de fraaie en cultuurpolitiek hypercorrecte representatie zijn er ook zalen beschikbaar voor tijdelijke tentoonstellingen en is er een achterhuis met kantoren van waaruit onderzoeksprojecten worden opgezet. Regelmatig kiest men ervoor internationale specialisten in te schakelen. In sommige van die tentoonstellingen wordt een mooie spanningsboog opgezet tussen een overzicht van traditionele vormen en hedendaagse ontwikkelingen. In recentere expo's wordt ook getracht om (als het ware ‘vanzelfsprekend’) de nationale grenzen te overstijgen en verhalen over de brede Mekongdelta te brengen. Zo leidde het opzetten van een internationaal rondreizende tentoonstelling over textielproductie van vrouwen uit de Tai-sprekende minderheid tot grensoverschrijdende onderzoekstrajecten en het benadrukken van de verbindingen (via vrouwencultuur en weeftechnieken) tussen Laos, Thailand, China en Vietnam, dit alles met steun van de Rockefeller Foundation.Ga naar eind13 Naast het in beeid brengen van materiële cultuur, weeftechnieken en kledingcultuur werd ook een boodschap uitgezonden van samenwerking en overeenkomsten tussen staten die een woelige onderlinge geschiedenis kenden. Naast een goede tentoonstelling en dito boek was het opzetten van een expo onder de titel ‘We hebben het woud opgegeten.’ Over het werk van Georges Condominas en zijn onderzoek bij de Mnong Gar in Sar Luk in 1948 en 1949, die in 2006, 2007 en 2008 zowel in Quai Branly als in het VME te zien was, een ander treffend voorbeeld van geslaagde internationale samenwerking en van een zelfbewuste positionering in het wereldwijde museumlandschap.Ga naar eind14 Professor Nguyễn Văn Huy begreep snel dat zijn ploeg in het achterhuis van zijn museum baanbrekend werk deed. In het begin trachtten de onderzoekers en conservators van het museum zelf heel het verhaal te orchestreren, met oog voor de dragers van de traditie, die dan geciteerd werden met kleine tekstfragmenten aan de muur of met kleine, goed gemonteerde soundbites. Het werd pas interessant toen naar andere methodes werd gezocht. Er werd zwaar geïnvesteerd in het laten vastleggen op schrift, op band, op foto's en op video. Vervolgens werden lokaal en in Hanoi tentoonstellingen opgezet Professor Nguyễn Văn Huy was trouwens ook de eerste om te wijzen op de te oppervlakkige, te theoriearme vorm van enquêtering van de foto-stemmethode terwijl er zo'n rijke antropologische en sociologische enquêtetechnieken voorhanden zijn en aangeleerd zouden kunnen worden. Momenteel wordt volop gewerkt aan een uitbreiding aan de voorkant van het museum, waar geleidelijk een huis van volkscultuur in Zuidoost-Azië gebouwd wordt. Het is de bedoeling een soort portaal te bieden voor de materiële en immateriële cultuur van de etnische groepen van de ASEAN (Association of South East Asian Nations), in het bijzonder in de Mekongdelta. Dit slorpt nu weer veel tijd en energie op in een grote verzamelinspanning. Een heel speciale inspanning wordt geleverd op het gebied van erfgoededucatie, in het bijzonder rond ambachten. Vanaf 2002 werd, onder impuls van het UNESCO Hanoi Office, door onderzoekers van het VME gericht onderzoek verricht rond traditionele nijverheden zoals het maken van potten, conische hoeden, do-papier, speelgoed en grafische producten. Er werd nagedacht over formules om jongeren, in het bijzonder stadskinderen in precaire sociale omstandigheden, in contact te brengen met de herkomst van die objecten, met de makers ervan en hen te leren hoe ze vervaardigd werden en worden. Met steun van UNESCO werd in 2003 en 2004 het programma ‘Traditionele ambachten in de klas’ uitgevoerd, mikkend op jongeren tussen 10 en 14 jaar. In de zomer van 2004 werd een uitgebreid traject rond ceramiek en pottenbakken afgelegd met | |||||||
[pagina 52]
| |||||||
een groep jongeren uit Hanoi en een aantal meesters uit het Phu Lang pottenbakkersdorp. In 2007 werden de ervaringen gebundeld in een heel praktijkgericht instructie- en inspiratieboek over educatie en ambachtelijk erfgoed. De financieringsbronnen voor deze doorbraakprojecten waren in 2008 en 2009 alweer opgedroogd, maar door de bewuste politiek van het vastleggen en doorgeven van de ervaring (tot en met de beschrijving van spelletjes die werkten en lesformules die aansloegen) bestaat er hoop dat de lowbudgetaanpak ook andere musea op goede ideeën kan brengen.
De projectcoördinator, dr. Tran Thi Thu Thuy, kreeg de kans, via ACCU en UNESCO, om ook in buurlanden erfgoededucatie als belangrijk onderdeel van bào vệ te promoten.Ga naar eind15 Interessant is dat de vorige directeur in 2006 als grote prioriteit zag het verder investeren in internationale samenwerking en in het permanent bijscholen van het museumpersoneel, met speciale aandacht voor hedendaagse museologie, behoud en beheer, ICT-technieken, publieksbemiddeling en innoverende methodes van etnologie. Terecht keek hij reikhalzend uitnaar internationale samenwerking, naar uitwisselingsmogelijkheden en naar andere musea die even ambitieus dezelfde noden voelen in hun confrontatie met de snelle ontwikkelingen van het dagelijks leven en van het immaterieel cultureel-erfgoedbeleid. Hij stelde daarbij vast dat de academische opleidingen deze snelle evoluties niet kunnen volgen. Verder meende professor Nguyễn Văn Huy dat een landelijk museum zoals het VME verantwoordelijkheid buiten de eigen muren moet nemen. Hij wil het museum in de grootstad Hanoi zelf maar ook samen met reeksen kleinere musea in heel het land verantwoordelijkheid zien opnemen voor een soort erfgoedgemeenschap, wat in reeksen concrete projecten vertaald dient te worden. Hij merkte op dat allerlei vormen van internationale samenwerking nu toch wel mogelijk zouden moeten zijn: ‘at many levels, from the lending and borrowing of collections and the hosting of travelling exhibitions, to co-curating exhibitions and establishing joint virtual exhibitions on the internet’.Ga naar eind16 | |||||||
Leven in Hanoi onder de subsidie-economie (1975-1986)VME in het eerste decennium van de 21e eeuw is een voorbeeldpraktijk geweest van wat een museum kan zijn. Er werden klassieke, uit Europa overgenomen tentoonstellingen gebracht. Er werden kinderprogramma's uitgewerkt met ateliers binnen en buiten de museummuren. Er werd een brede bandbreedte gemaakt en er werd legitimiteit opgebouwd. Af en toe is het dan mogelijk om met een tentoonstelling ook een verregaande en moedige eyeopener op te zetten. Zo een bijzondere expo werd opgezet door het VME in het werkjaar van de zomer van 2006 tot de zomer van 2007. In 1986 was door het 6e Congres van de Vietnamese Communistische Partij een grote bocht gemaakt in de hoop armoede en achterstand en relatieve internationale isolatie aan te pakken. De marktmechanismen werden vrijer gelaten en er werd actief ingespeeld op internationale markten. De economische opleving was vanaf de tweede helft van de jaren 1980 exponentieel: van hongerland werd Vietnam tot exportnatie van rijst en koffie en werd het zelfs lid van de WTO (Wereldhandelsorganisatie). Om de jongere generaties, die zich twintig-dertig jaar later niet meer scherp bewust waren van de dagelijkse implicaties van de daaraan voorafgaande Bao Cáp-periode, een herinnering of inzichten in te lepelen, werd besloten een tentoonstelling te maken. Het onderzoek was in handen van het team van het VME en de vormgeving gebeurde in samenwerking met de staf van het Vietnam Revolutionary Museum. Die twee ploegen slaagden erin om het maximale neer te zetten van wat mogelijk was: een scherp en weinig verbloemd beeld van het dagelijks leven in Hanoi omstreeks 1980. De impact van deze momentopname in de vorm van een tentoonstelling was enorm. | |||||||
[pagina 53]
| |||||||
Wat was er te zien? Wachtrijen (van levensgrote poppen) voor winkels waar zorgvuldig per gezin en per aantal kostwinners gerantsoeneerde hoeveelheden rijst werden verkocht. Soms moest een halve dag aangeschoven worden voor een portie rijst. Het was een directe erfenis van de Vietnamoorlog in de jaren 1960, maar de rantsoenering bleef ook na de oorlog maar duren en duren, tot in 1989. Foto's van rijen wachtenden en vooral ook de talloze bonnen en de planken met uitgestalde goederen die men ervoor kon kopen, waren krachtige prikkels om de herinneringen aan honger en het lange wachten boven te halen. Een van de grote bekommernissen in die diepe crisisperiode was om toch minstens geschenken en geschikt en voldoende feestvoedsel te bemachtigen voor het Vietnamese nieuwjaar (‘Tet’). De bezoekers vonden de keuze om een ‘winkel net voor Tet’ te reconstrueren een schot in de roos, evanals de talloze foto's van de bevoorradingsroutes en van de problemen in het eindejaarsseizoen. Het zogenaamde subsidiemechanisme (dat de titel van de tentoonstelling inspireerde) was ingevoerd als onderdeel van het verzet tegen de Franse koloniale bezetters, maar het bleef decennialang van kracht. Terwijl het oorspronkelijk beperkt was tot rijst en kledij, werd het geleidelijk uitgebreid naar allerlei producten, in Noord-Vietnam vanaf de jaren 1960 en in Zuid-Vietnam vanaf 1975. Het systeem bestond erin de hoeveelheid objecten of vloeistoffen die werden verkocht, te laten afhangen van het soort beroep dat men uitoefende en vooral van de vraag of men in dienst van de staat (als ambtenaar of militair) werkte of niet, en zo ja, hoe hooggeplaatst men dan was. Er waren categorieën van A1 en A (leden van het Politbureau en ministers), over B (vice-ministers), C (directeurs in ministeries) tot en met N (gewone mensen). Hoe dichter bij de A of hoe ongezonder en belastender het werk, hoe meer men kon krijgen en hoe lager de prijs kon zijn. In de tentoonstelling waren coupons, rantsoenbonnen, coupons, rantsoenbonnen, coupons en nog eens coupons te zien. Die waren gekoppeld aan boekjes waarin de grotere aankopen en bezittingen geregistreerd werden. Om een fietsbel te kopen, moest je je fietsboekje kunnen voorleggen. Batterijen voor de radio konden alleen door mensen met een ‘radio-eigenaarschapsverklaring’ worden gekocht. Interessant aan de tentoonstelling en de catalogus is dat niet alleen het officiële verhaal verteld en getoond werd (wat op zich al confronterend is, twintig jaar later), maar dat tegelijk ook de praktijken van corruptie, fraude en zwartemarkttransacties in beeld komen. De tentoonstellingsbox met daarin de fiets van voormalig ambtenaar Nguyen Ngoc Phan was een echte eyeopener. De fiets was omringd door een netwerk van papier: alle attesten die nodig waren om de fiets aan het einde van de jaren 1970 en het begin van de jaren 1980 te laten rijden en te herstellen. Het fietsboekje met toelatingen om allerlei onderdelen te kopen, de attesten om de fiets te gebruiken tussen zijn huis en het ministerie waar hij werkte en ook het speciale attest dat Nguyen had moeten aanvragen, omdat hij af en toe een uur overwerkte en dan dus na de kantooruren met de fiets moest vertrekken. Het in alle ernst getoonde, ‘fietsgebruik-in-geval-van-een-uur-overwerk-toelatings-certificaat’ in combinatie met de eenvoudige fiets en vele andere documenten en ook een interview met de eigenaar, werkte zeer krachtig in het museum.
Het pièce de résistance was de reconstructie van een appartement uit 1982. Dit gebeurde helemaal in het jargon van de volkskunde- en openluchtmusea, waar kamers tonen wereldwijd standaardpraktijk is sinds de 19e eeuw (denk bijvoorbeeld aan de studies daarover van Ad de Jong). In dit geval ging het om de nauwgezette reconstructie van het appartement in Hanoi van een familie rond een koppel dokters in de geneeskunde (de vrouw was ziekenhuisarts en de echtgenoot de persoonlijke dokter van het hogere partijkader in Hanoi, dat hem occasioneel naar Moskou liet reizen). Zij hadden een groter appartement van wel 28 m2. Zij behoorden tot de maatschappelijke top in Hanoi. Toch moesten ze eind jaren 1970, begin jaren 1980 extra middelen inschakelen om redelijk te leven. Hoe dat in z'n werk ging, werd in het museum getoond: tot de realistische weergave van dat appartement uit 1982 in Hanoi behoorde namelijk het feit dat in de badkamer varkens werden gehouden en in de toiletruimte kippen en ander gevogelte rondscharrelden. Ook het feit dat vanaf 1982 twee getrouwde kinderen met hun partners in het appartement bleven inwonen, werd geëvoqueerd. De museale reconstructie bood dus een momentopname, toen vier generaties van de Pham Trang-Dang Thi Kim Son-familie in dat ene appartement moesten wonen en zien te overleven. Als inkijk en eyeopener kon dit tellen.Ga naar eind17 | |||||||
[pagina 54]
| |||||||
Een verkenning door Veerle WallebroekGa naar eind18Op de tweede Internationale conferentie voor figurentheater, georganiseerd door Het Firmament op 6 september 2008, gaf Marc Jacobs, codirecteur van het steunpunt FARO, een presentatie over de UNESCO-conventie rond immaterieel erfgoed. Tijdens deze presentatie haalde hij het Vietnamese waterpoppenspel aan als voorbeeld van een heropleving van een prachtige traditionele kunstvorm. Veerle Wallebroek, coördinator van Het Firmament, besloot een reis richting Vietnam te ondernemen om deze traditie te leren kennen en de personen te ontmoeten die deze traditie opnieuw tot leven gewekt hebben.
Tof Théâtre, een groep uit Wallonië, was in april 2009 te gast met een act op het 3e Forum voor figurentheater in Vietnam.
Met deze act (Les Bénévoles) ondernamen ze een tournée in Noord-Vietnam. © Tof Théâtre | |||||||
[pagina 55]
| |||||||
BesluitVlaanderen/België en Vietnam zijn maar twee van de tientallen staten die momenteel bezig zijn hun beleid rond immaterieel erfgoed, volkscultuur en cultuur van alledag te reorganiseren. Er zijn oudere structuren en organisaties die fenomenen documenteren, bestuderen en ontsluiten. Hun werkzaamheden kunnen beter op elkaar worden afgestemd. Ze worden, net als andere organisaties, uitgenodigd om de notie van ‘safe-guarding’ uit te werken. Het beter betrekken van organisaties, groepen en gemeenschappen in alle fasen is een ware uitdaging. In etnologiemusea, zoals het hier gepresenteerde VME (waarvan het achterhuis bijna als de spil van een erfgoedforum werkt), kunnen rond een visionair team interessante dingen gebeuren. Soms kan met evenwichtige vaste collecties en een gevarieerde, goed onderbouwde tentoonstellingsreeks voldoende bandbreedte en legitimiteit worden opgebouwd zodat ook eyeopenertentoonstellingen mogelijk zijn. Die kunnen moeilijk bespreekbare of vergeten episodes behandelen, die bij activering ‘vers’ in het geheugen blijken te liggen of daar ingeplant worden. In internationaal cultuurbeleid of in beleid tout court kan het nuttig zijn investeringen te overwegen die met héél gerichte en zelfs relatief bescheiden middelen toch een belangrijk effect kunnen sorteren. Het komt erop aan om de juiste knooppunten in een netwerk op het juiste moment (zoals dat de voorbije jaren in het VME of in de dienst Immaterieel Erfgoed van het cultuurministerie van Vietnam) impulsen te kunnen geven. Er zijn vele staten in de wereld en het kan nuttig zijn om ook minder evidente partners dan Nederland of Zuid-Afrika te overwegen. In een staat als Vietnam kan het openen van gerichte kanalen in het veld van ‘bảo vệ’, en heel specifiek in ‘bảo vệ sản văn hóa phi vật thể’, maatschappelijke en culturele hefbomen in werking stellen, zoals het Smithsonian of heel specifieke UNESCO-netwerken aantonen. Er zijn nog werelden te verbeteren voor doordachte vormen van samenwerkingsontwikkelingen. Ten slotte lijkt het me een wijs voorbeeld van het departement Cultuur van Vietnam om het eigen cultuur-/erfgoedbeleid gewoon eens aan enkele specialisten van de andere kant van de wereld te tonen en een gezamenlijke evaluatie te maken. |
|