Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed. Jaargang 2
(2009)– [tijdschrift] Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
graven naar archeologen | David Van Reybrouck & Dirk JacobsGa naar eind1
| |
Huis 10 reddenHet volstaat om naar de website van het Maaskantproject te surfen.Ga naar eind3 Je klikt op ‘sites’, dan op ‘Almstein 1995’, daarna kies je ‘Late Iron Age, phase A’. Een kaart wordt gedownload (zie figuur) en daar is huis 10. Het gaat om het kader aan de rechterkant.
Digitale kaart van de Almsteinopgraving, phase A (c 250 BC) (1995). Huis 10 wordt aangeduid door het kader aan de rechterkant
‘250 jaar voor Christus’, zo staat erbij. Wij waren erbij. We hebben aan dat huis gewerkt. Het gebeurde veertien jaar geleden, in het zuidelijk deel van Nederland. Almstein was de naam van een vastgoedproject nabij de stad Oss. Het was ook de naam die de noodopgraving van 1995 meekreeg. Die maakte deel uit van de jarenlange opgravingsactiviteiten rond Oss, die op hun beurt een onderdeel vormden van het Maaskantproject - een langlopend regionaal onderzoeksproject in de Nederlandse archeologie.Ga naar eind4 De campagne leverde een mooie reeks archeologische resten op, voornamelijk restanten van gebouwde structuren daterend van de vroege ijzertijd tot de Romeinse periode. De meeste constructies waren naar schatting gebouwd tussen 250 en 100 voor Christus. ‘In totaal werden 8 huizen blootgelegd’, zo stelt de website in het Engels, ‘ze behoren tot een nederzetting die wellicht twee gelijktijdig aanwezige huizen bevatten die zowat om de 25 jaar heropgebouwd werden op ongeveer dezelfde locatie’. Dat dit waardevol prehistorisch bewijs het heden zou halen, was allesbehalve een beklonken zaak. Nog los van de nakende bouwplannen was de plek jarenlang gebruikt als een afvalstort. Op de website lezen we nog, vrij vertaald uit het Engels: ‘Omdat dit een recente praktijk was, waren de opgravingen een nogal stinkende onderneming, en een vieze op de koop toe. Om de beschrijving van de couleur locale volledig te maken: beeldt u temperaturen van 30 graden Celsius en meer in, en je begrijpt het plaatje’. Maar nu is het huis er, op de website, klaar om bezichtigd te worden door de wereldwijde internetgemeenschap. Het is gered.* | |
Voorbij de reddingsmetafoorEen van de vele metaforen die archeologisch veldwerk onderstutten, is de idee van ‘reddingswerkzaamheden’. Dit is zeker toepasselijk voor noodopgravingen in het bijzonder maar het geldt eigenlijk voor archeologisch veldwerk in het algemeen. Volgens deze vrij courante metafoor worden opgravingen gezien als reddingsoperaties voor bedreigde fragmenten uit het verleden. Hedendaagse onderzoekers worden, een beetje zoals de bemanning van een reddingssloep, voorgesteld als lieden die gegevens trachten te redden uit een zee van vergetelheid. Ze proberen het verleden op te diepen vooraleer het finaal verdrinkt. Het gaat wellicht om een metafoor die het merendeel van de archeologen zouden willen aanwenden om te beschrijven | |
[pagina 15]
| |
→ Hapshuis H10, coupures van de paalgaten Bron: Z. Van Der Beek, Een nederzetting uit de Late IJzertijd: het verslag van de opgraving Oss 1995. Leiden, M.A. thesis, Universiteit Leiden, 1996
| |
[pagina 16]
| |
wat ze doen. Maar er is meer in het geding. De reddingsmetafoor gaat ervan uit dat prehistorische gegevens ergens op de golven drijven, wachtend tot ze opgevist worden. De afgelopen jaren hebben wetenschapssociologen in het algemeen en etnografen van de archeologie in het bijzonder op overtuigende wijze aangetoond hoe ‘feiten’ niet simpelweg gegevens zijn, maar eigenlijk actief geconstrueerd worden doorheen de wetenschappelijke praktijk. Feiten zijn, in het Frans zelfs letterlijk, ‘dingen die gemaakt worden’: des faits. In een baanbrekend stuk toonde de Duitse archeoloog Cornelius Holtorf op overtuigende wijze aan hoe een specifieke ‘vondst’ op een opgraving in West-Sicilië gradueel getransformeerd werd in een ‘oude potscherf’.Ga naar eind5 Opgravingen zijn dan plots niet langer een reddingsproces maar een proces waarin zaken ‘hard gemaakt’ moeten worden. In het geval van Almstein vonden we overigens niet echt een vroeg ‘late-ijzertijdhuis’; we vonden louter verkleuringen in het zand, donkerbruine plekken in een gele zandbodem, die later ‘huis 10’ werden. Archeologische feiten drijven niet lukraak op het tij der tijd maar worden pas ‘echt’ eens ze opgepikt worden. Als het verleden dus een zee is, is het eerder een zee van gesmolten was, waaruit bepaalde zaken gestold kunnen worden eens ze eruit getrokken worden. We moeten zelfs nog verder gaan, want opgravingen zijn niet alleen plekken waar observaties tot feiten omgetoverd worden maar ook waar individuen tot archeologen omgeturnd worden. ‘Archeologie’, zo stelde de bekende theoreticus van de archeologie Michael Shanks terecht, ‘is onmiddellijk biografie’.Ga naar eind6 Dat is zeker het geval voor het gros van de opgravingen waar het verleden bovenhalen hand in hand gaat met het trainen van studenten. In Almstein werd bijvoorbeeld zowel de prehistorie ‘gecreëerd’ als dat er een nieuwe generatie van prehistorici gevormd werd. Dat duale proces vindt ook plaats op puur ‘professionele’ opgravingen, omdat de professionele identiteit van academici nooit volledig af is. Professionele identiteiten (daarmee bedoelen we iemands status als een competente specialist) kunnen in vraag gesteld worden en kunnen in de loop van een opgravingsseizoen soms zelfs veranderen. Als feiten veel vluchtiger zijn dan we gemeenzaam aannemen, dan is dat ook het geval voor de sociale actoren die we gewoonlijk als ‘archeologen’ aanduiden. Het gevestigde idee van stabiele, onwrikbare sociale actoren wordt snel tegengesproken door dramatische gevallen van volledige academische carrières die berusten op een unieke vondst (en daardoor ook fragiel kunnen blijken te zijn). In november 2005 verwierf een Belgische archeoloog wereldfaam met een potscherfje van een paar centimeters groot, waarin een landkaartje van Zuid-Italië stond gegrift: het zou om de oudste kaart van West-Europa gaan. Academici maken niet alleen feiten, de feiten maken ook de academici. Dus neen, een archeologische opgraving is niet noodzakelijk een urgente reddingsoperatie die uitgevoerd wordt door een noodteam. ‘Feiten’ en ‘archeologen’ lijken allemaal te drijven in een oceaan van tijdelijk gesitueerde praktijken. Prehistorische huizen kunnen enkel waarnemingen van verkleuringen zijn en archeologen kunnen louter flexibele sociale actoren zijn. In deze zee van waarnemingen en actoren worden sommige bondgenootschappen opgezet. Bepaalde observaties worden omgetoverd tot ‘een prehistorisch huis’ en sommige individuen schoppen het tot ‘competente academici’. Anderen verdwijnen uit het zicht. Naast de sociale constructie van feiten is er ook de feitelijke constructie van de samenleving. Het zou een vergissing zijn om sociale actoren te privilegiëren boven feitelijke constructies: beide zijn immers het resultaat van gesitueerde praktijken.Ga naar eind7
Hapshuis H10, Plattegrond schaal 1:100. Profieltekening horizontaal schaal 1:100, verticaal schaal 1.50 (rood = waarschijnlijk behorend tot H10, blauw = buitenstijlen oudste fase)
Bron: Z. Van Der Beek, Een nederzetting uit de Late IJzertijd: het verslag van de opgraving Oss 1995. Leiden, M.A. thesis, Universiteit Leiden, 1996 | |
[pagina 17]
| |
Voorbij het sociaal constructivismeLaat ons terugkeren naar het ijzertijdhuis in Almstein. We kunnen met relatief gemak het proces onderzoeken aangaande de constructie van het huis - niet in de prehistorie, maar in de huidige tijd. We zouden dan, zoals Latour in zijn vroegere werk voorstelde, ‘stroomopwaarts’ gaan van het mooi gepresenteerde en ongecontesteerde feit naar de meer rommelige context van de ontdekking.Ga naar eind8 We zouden de ontstaansgeschiedenis traceren, die ligt tussen de zeer geformaliseerde digitale kaart die we in november 2005 op het net raadpleegden, aan de ene kant en vage verkleuringen die tussen 5 en 9 juni 1995 waargenomen werden in een veld dichtbij een klein dorp in Nederland, anderzijds.Ga naar eind9 En ja, we zouden daarbij zeker verwijzen naar een recente belangwekkende synthese aangaande de prehistorie van de regio, die stelt dat de opgravingen in Oss-Almstein een kleine cluster van hoeves uit de late ijzertijd aantoonden.Ga naar eind10 Bij het verifiëren van de bibliografische bronnen zouden we merken dat Gerritsens stelling teruggaat op een eerder doctoraal proefschrift aangaande het nederzettingssysteem te OssGa naar eind11 en op twee niet-gepubliceerde masterthesissen die geschreven werden door studenten die erg actief waren als veldwerkers bij de Almsteinopgravingen.Ga naar eind12 We zouden nog verder kunnen gaan in de tijd. We zouden kijken naar de manier waarop deze scripties hielpen om huis 10 te ‘construeren’. We zouden vaststellen hoe hun tekeningen en beschrijvingen gestolde versies waren van veldtekeningen en notifies. En we zouden die veldaantekeningen gaan consulteren om te zien hoe de idee van een huis geleidelijk aan vorm kreeg tijdens de campagne. Die zouden we dan vergelijken met de originele foto's die tijdens de opgravingen genomen werden, al was het maar om te herinneren hoe onoverzichtelijk de realiteit kan zijn en hoe selectief onze tekeningen kunnen zijn (daarbij, voor het gemak, even terzijde latend dat ook foto's slechts representaties van de realiteit zijn). Die oefening zou ons leren hoe wazige kleuren in het zand omgevormd werden tot paalgaten en paalgaten tot huizen en huizen tot een nederzettingsgeschiedenis. Ja, dat zouden we kunnen doen, ware het niet dat zo een soort analyse reeds ondernomen werdGa naar eind13 en dat zo'n aanpak ons met een aantal theoretische uitdagingen confronteert. Door te focussen op hoe één object (een potscherf, een huisplan) door de tijd ‘reist’ - en ‘rijst’ - lopen we het risico om de sociale dimensie enkel tot het verklarende niveau te beperken. De feiten mogen dan wel veranderlijk zijn, de sociale actoren worden voorgesteld als de standvastige leden van de reddingssloep. Dat ook sociale disposities flexibel van aard zijn, dreigen we dan over het hoofd te zien. Er bestaat wel recent onderzoek naar de intrinsiek sociale aspecten van archeologische opgravingen.Ga naar eind14 Maar de klemtoon die daarbij wordt gelegd op ‘archeologische culturen’ van drinken, ruziemaken en sociaal negotiëren, staat echter zo ver verwijderd van de eigenlijke processen van dataconstructie, dat er nog steeds een leemte blijft rond het vraagstuk van de interrelatie tussen processen van socialisatie van academici en van objectivering van feiten. Holtorf kan met groot succes analyseren hoe een ‘ding’ een ‘vondst’ wordt, maar de hoofdrolspelers in zijn narratief blijven onveranderlijk.Ga naar eind15 De vinder van de potscherf waarover hij het heeft, Erica Grijalva, wordt beschreven als ‘een master studente mechanisch ingenieur aan de Stanford universiteit in California’. Over de analyste, Emma Blok, vernemen we dat het gaat om een persoon ‘met een hoop ervaring en een hoop intuïtie’ aangaande het determineren van keramiek.Ga naar eind16 Omdat competenties en titels als vanzelfsprekend gezien worden, worden de sociale identiteiten die in het spel zijn, eigenlijk nooit echt geproblematiseerd. In zijn analyse ‘wordt’ de potscherf een potscherf, maar ‘zijn’ de archeologen er gewoon. Meer nog, het is omdat zij er zijn, dat de vondst een oude potscherf wordt. De sociale sfeer bepaalt met andere woorden de natuurlijke sfeer. Tegenover een objectivistische kijk op de realiteit wordt een sociaal-constructivistisch perspectief geplaatst. Maar beide hebben hun beperkingen. | |
De duale constructie van het sociale en het natuurlijkeOok al was Bruno Latour een vooraanstaand denker binnen het sociaal constructivisme van de jaren 1980, hij was ook een van de eersten om het paradigma te verlaten. Sociaal constructivisme, zo stelt hij, is een zwakte die veel van de vroege wetenschapssociologie karakteriseerde.Ga naar eind17 Omdat er geen goede redenen zijn om te stellen dat sociale factoren reëler (dat wil zeggen ‘stabieler’, minder ‘vluchtig’) zouden zijn dan natuurlijke oorzaken, leidde het a-priori-onderscheid tussen natuur en samenleving tot een onnodige asymmetrie, aldus nog Latour. Als alternatief reikt hij het principe van de symmetrie aan: ‘Our general symmetry principle is thus not to alternate between natural realism and social realism but to obtain nature and society as twin results of another activity, one that is more interesting for us. We call it network building’.Ga naar eind18 De hieruit voortvloeiende actor-netwerktheorie zou een alternatief vormen voor het unilaterale sociaal constructivisme.Ga naar eind19 De sleutel is die van de duale en simultane constitute van de natuurlijke en sociale orde. Sociale actoren bestaan niet voor natuurlijke constructen, maar zijn evenzeer het resultaat van de wetenschappelijke praktijk als dat feiten dat zijn.Ga naar eind20 Wat plaats grijpt op een archeologische opgraving is niet de objectieve ontdekking van natuurlijke feiten, noch de sociale constructie van een empirische realiteit, maar de gezamenlijke constructie van actoren en feiten. Deze entitei- | |
[pagina 18]
| |
ten, of het nu paalgaten of prehistorici zijn, zijn met elkaar verbonden in een netwerk. Slechts door bondgenootschappen aan te gaan kunnen zij krachtige knopen in het netwerk worden. Krachtige knopen zijn deze die ‘reëel’ worden, dat wil zeggen die als ‘reëel’ erkend worden. Een verkleuring in het zand wordt een echt paalgat in associatie met een betrouwbare masterstudent. Een masterstudent wordt een betrouwbare observator op een opgraving in associatie met een duidelijk afgebakend paalgat. Ze articuleren elkaar, ze komen beide simultaan voort uit de eigenlijke praktijk. Hetzelfde geldt voor een gevestigd academicus. Neem nu Emma, de aardewerkspecialiste die kijkt naar de ‘Cornelius potscherf’ in West-Sicilië. Natuurlijk is het niet zo dat de gehele sociale en professionele identiteit van Emma afhankelijk was van de manier waarop ze die ene potscherf classificeerde - meer nog, een ‘misclassificatie’ zou haar carrière wellicht niet in gevaar gebracht hebben. Toch is het de continue stroom van potscherven die haar status reproduceert als competent keramisch expert. De potscherven hadden haar nodig, dat zeker, maar zij had de potscherven ook nodig. Zonder de scherven zou haar professionele status snel teloorgaan. Etnografen van de archeologie hebben totnogtoe veel meer aandacht besteed aan de sociale constructie van feiten dan aan de ‘feitelijke constructie’ van sociale actoren.Ga naar eind21 Een van de redenen hiertoe is dat de meeste etnografen van de archeologie over het algemeen gevestigde archeologen zijn, die de etnografische kijk naar binnen hebben gekeerd. Het was daardoor veel makkelijker voor hen om het sociale karakter van de constructie van feiten waar te nemen dan de manier waarop feiten sociale disposities, zoals die van hen, helpen articuleren. Om dit methodologische probleem te overkomen namen wij deel aan de Almsteinopgraving vanuit een insider-outsiderperspectief. Terwijl één van ons (David Van Reybrouck, toen een doctoraatsstudent in de archeologie) meedeed als praktijkdocent, was de andere (Dirk Jacobs, toen een doctoraatsstudent in de sociologie) een volslagen leek inzake archeologisch veldwerk. De participerende observatie van deze laatste kan helpen licht werpen op de manier waarop de articulatie van zichzelf als archeologisch veldwerker hand in hand gaat met de articulatie van bepaalde feiten. | |
De solitaire socioloogHoe word je een veldarcheoloog? Toen Dirk Jacobs 's avonds op 6 juni 1995 aankwam te Oss, vervoegde hij een groep archeologen, studenten en docenten in hun slaapplaats op een oude boerderij op enkele kilometers van de site. De opgraving waaraan hij zal deelnemen, wordt als een routineklus gezien. Projectleider Harry Fokkens van de Universiteit Leiden zag geen graten in de aanwezigheid en deelname van een
Plattegrond met verbindingen, dwarsdoorsnede en driedimensionele reconstructie Bron: K. Schinkel, Zwervende erven, bewoningssporen in Oss-Ussen uit de Bronstijd, IJzertijd en de Romeinse tijd, opgravingen 1976-1986. Leiden, dissertatie Rijksuniversiteit Leiden, 1994
socioloog aan het project. Alle deelnemers werden gebrieft over het doel en de aard van zijn aanwezigheid: participerende observatie van ‘archeologie in actie’. Doorheen het etnografische experiment nam hij veldnotities, die de basis vormen van onderstaande analyse. Zoals alle leken op het terrein, had Dirk nog nooit op een archeologische site gewerkt en wist hij niet echt wat te verwachten. Op de trein naar Oss had hij de opgravingshandleidingGa naar eind22 nog eens herlezen, die geschreven was voor de deelnemers aan de praktijkoefening. In die handleiding staat een hele reeks praktische informatie te lezen, gaande van uitleg over de financiering van de opgravingen, over het gevaar van mogelijke kabels en pijpleidingen op de site tot procedures voor graafwerken en dataregistratie. De tekst is helder geschreven maar praktijk- | |
[pagina 19]
| |
kennis en handigheid vallen nu eenmaal moeilijk te vertalen in tekstvorm. Het is zoiets als leren autorijden op basis van een boek. Om hem een beter idee te geven van het werk tonen de praktijkdocenten (waaronder David) hem tekeningen van de opgravingen die eerder die dag al ondernomen waren. Bij een eerste blik ziet Dirk alleen willekeurig verspreide stippen. De archeologen leggen hem uit hoe hij de kaart moet lezen. De stippen, zo zeggen ze, zijn paalgaten en een patroon van paalgaten wijst op een nederzettingsstructuur zoals een huis of een schuur. Zonder direct contact met het materiaal kan Dirk alleen opschrijven wat hem verteld wordt: ‘David wijst een aantal typische verkleuringen aan die tot “sokstructuren” werden omgedoopt, zij geven de ingang [van een huis] aan’ (veldnotities, 6.6.95). Zolang de leek zichzelf niet gelieerd heeft aan een aantal feiten is zijn professionele status als veldarcheoloog nihil. Op dit moment is Dirk nog steeds een solitaire socioloog, verloren in een boerderij vol archeologen. Maar wat de archeologen hem vertellen is een eerste etappe in de formattering van zijn visie. Hij heeft de ‘feiten’ nog niet gezien maar wel al representaties ervan - en deze representaties zullen bepalen hoe hij in de toekomst feiten zal construeren. Hij leert hoe te observeren vooraleer hij hoeft te kijken. | |
Op zoek naar bondgenoten: selectie en reïficatieDe lessen van de avond tevoren werpen hun vruchten af. Wanneer Dirk 's morgens op de site aankomt, kijkt hij voor een eerste keer naar de verschillende putten. Hij ziet de verschillende kleurpatronen en is in staat een huis op te merken: ‘In een van de putten, kan ik de sporen van een woonstructuur herkennen. Het is te zeggen, als ze mij de kaart gisteren niet getoond hadden, had ik het nooit opgemerkt’ (veldnotities, 7.6.95). Een grote stap in de ontwikkeling van een professionele identiteit omvat de kunde om te zien wat relevant is. Hoewel nog steeds een nieuwkomer staat Dirk al een stapje verder dan volslagen buitenstaanders. De vorige nacht hadden plaatselijke jongeren de site proberen saboteren door een grote doodskop en de woorden ‘Metallica’ in het zand van put 70 te krassen. Bijna trots schrijft Dirk in zijn notities dat de graffiti ‘getekend werden in een “recente verstoring” van een put die op zich al niet zo heel interessant is’ (veldnotities, 7.6.95). De vandalen waren veel succesvoller geweest als ze echt het netwerk tussen archeologen en gegevens hadden kunnen ontwrichten door bijvoorbeeld verkleuringen te vernietigen die door de archeologen relevant geacht werden. Dirk merkt nu al op dat dit niet het geval is; hij staat verder dan de vandalen. Relevantie toekennen aan bepaalde observaties (en andere bewust negeren) is een fundamentele vereiste voor de creatie van socio-empirische allianties. Op de eerste dag ontdekt Dirk dat opgraven meer inhoudt dan het opvissen van informatie en evenzeer het negeren ervan inhoudt. Elk fysisch element zou in een feit omgezet kunnen wordenGa naar eind23, maar hij merkt hoe archeologen systematisch bepaalde categorieën selecteren en verkiezen boven andere. Graven is weglaten. Op hun kaarten maken de archeologen een scherp onderscheid tussen ‘prehistorische’ en ‘recente’ sporen. Dirk verbaast zich erover dat alles wat post-Romeins is, zonder aarzelen een ‘recente verstoring’ genoemd wordt. Maar hij begrijpt dat een bondgenootschap met dergelijke ‘ruis’ hem niet veel krediet zal opleveren. Nadat bepaalde patronen een voorkeursbehandeling krijgen, worden ze in toenemende mate gereïficeerd (‘verdinglijkt’) doorheen verschillende procedures, waarvan ‘aankrassen’ (highlighting) de meest typische is.Ga naar eind24 In essentie trekken archeologen met hun truweel een lijn in het zand rond een verondersteld element, daarmee het object reïficerend dat ze zichtbaar achten te zijn in de kleurpatronen in de bodem. Als Dirk vraagt aan de senior archeologen waarom zij dit doen, leggen zij uit dat kleurpatronen het best zichtbaar zijn nadat de laag pas geopend is. Door contact met de lucht gaan de kleuren later vervagen, zo stellen ze, en daarom moeten de contouren aangegeven worden opdat ze later nog teruggevonden kunnen worden. Aankrassen lijkt dus een cruciale stap in het omturnen van observaties tot gegevens - HodderGa naar eind25 heeft het over ‘interpretation at the trowel's edge’ - maar het is allesbehalve een makkelijke klus voor nieuwkomers. In hun dagelijkse veldrapporten klagen de eerstejaarsstudenten erover dat het bij aanvang een verdomd moeilijke praktijk is en dat het veel oefening vergt vooraleer het een automatische handeling wordt. In staat zijn op efficiënte wijze verkleuringen in het zand aan te krassen zorgt voor betere data - maar ook voor betere archeologen. | |
Allianties versterken, allianties verliezenHet wordt duidelijk voor Dirk dat bewijzen aanbrengen (de meest belangrijke activiteit om jezelf als een veldarcheoloog waar te maken) veel meer inhoudt dan het louter passief registreren van bepaalde gegevens. Het omhelst een zeer actieve betrokkenheid bij het maken van data en dat proces verloopt - zoals Edgeworth op overtuigende wijze steltGa naar eind26 - via het gebruik van instrumenten. Archeologen halen de gegevens nooit met de blote hand boven; ze vormen ze doorheen het gebruik van materiële cultuur. Truwelen, fototoestellen, potloden, notiebladen, plastic zakjes, enzovoort, het zijn allemaal instrumenten om gegevens mee te articuleren.Ga naar eind27 Leren omgaan met instrumenten is dan ook een integraal onderdeel van de training van de studenten. Op | |
[pagina 20]
| |
dag twee leert Dirk om met een aantal van deze instrumenten om te gaan. Bij wijze van oefening moeten de studenten een aantal metingen verrichten met een instrument dat de naam ‘theodoliet’ draagt. De eerstejaarsstudenten hebben er klaarblijkelijk allemaal moeilijkheden mee. Ze begrijpen de instructies niet volledig en leren enkel de correcte procedure toe te passen via trial and error. De docenten zijn merkbaar ongeduldig en ontevreden: ‘Ze klagen. “Hallo, ik spreek Nederlands, hoor!” roept één van de docenten naar de studenten. Het is opvallend dat de eerstejaarsstudenten allemaal verondersteld worden met de oude instrumenten te oefenen, terwijl de ouderejaarsstudenten allemaal met gesofisticeerd digitaal materiaal aan de slag zijn’ (veldnotities, 7.6.95). De associatie tussen vondst en vinder wint aan kracht als ze met behulp van instrumenten tot stand kwam, maar de kwaliteit van het bondgenootschap hangt ook af van de kwaliteit van de instrumenten. Dirks visie begint tekenen te vertonen van nakende professionalisering, zeker als het op het herkennen van verkleuringen als ‘paalgaten’ en het gebruik van simpele instrumenten aankomt. Echter, archeoloog worden brengt het verwerven van een hele reeks competenties met zich mee. Wanneer hij ziet dat ‘zwart zand’ uit de paalgaten wordt verzameld in zakjes, is hij verbaasd om te horen dat dit houtskool is die voor datering gebruikt kan worden. Er wordt hem ook meegedeeld dat stukjes ‘keramiek’ gevonden werden, maar daarover stelt hij: ‘Ik zie het niet. Voor mij zijn het gewoon vreemde stukjes steen die ze aan het verzamelen zijn’ (veldnotities, 7.6.95). Later die dag krijgt Dirk de kans om zijn vertrouwdheid met potscherven te vergroten: ‘'s Avonds keek ik eerst en toen hielp ik mee met het wassen van de potscherven’. Het is een kans om zijn krediet te vergroten en zijn socio-empirisch netwerk uit te breiden, maar sommige allianties blijken toch moeilijk te smeden: ‘Blijkbaar heb ik een redelijk stuk keramiek gebroken. “Een recente breuk”, zei toen één van de oudere studenten. Uit beleefdheid werd het niet vlakaf gezegd, maar de indirecte hint was duidelijk genoeg: “Dit is jammer”.’ Of het de waarde van de gegevens aantast, kan Dirk niet inschatten (hij is uiteindelijk een leek), maar hij beseft wel dat het zijn waarde als archeoloog dreigt aan te tasten: ‘Ik kan zelf niet echt beoordelen of het nu een groot probleem is of niet en ik heb ook geen zin om het expliciet te vragen. Ik vraag me af of ik er later nog op aangesproken zal worden’ (veldnotities, 7.6.95). | |
Allianties in vraag stellenHoe zou er geen duale constitutie van natuurlijke feiten en sociale actoren kunnen zijn? Wanneer Dirk een scherft breekt, breekt hij ook wat van zijn krediet. Wanneer hij een paalgat aanduidt, groeien zijn competenties. Op dag drie van de praktijkoefening begint hij autonoom patronen en potscherven te herkennen en smeedt hij zo zijn eigen nieuwe socio-empirische allianties. Maar hij begint ook alternatieve bondgenootschappen in vraag te stellen. Netwerkformatie houdt niet alleen het leggen van nieuwe verbindingen in, maar omvat ook het in vraag stellen van bestaande connecties. Naarmate hij meer betrokken raakt, worden zijn veldnotities (8.6.95) ook kritischer. Hij ziet dat er niet altijd foto's gemaakt worden en vraagt zich af waarom dit het geval is. Hij begint het ook oneens te zijn met de interpretatie van bepaalde kleurpatronen. Hij is ook getuige van een grondige onenigheid in interpretatie tussen de professionele archeologen met seniorstatus en een lokale amateurarcheoloog die een bezoekt brengt aan de site. Het valt hem nog het meest van al op dat middeleeuwse sporen eenvoudigweg genegeerd worden en oninteressant gevonden worden. Eén van de docenten vertelt hem dat dit vroeger ook het geval was voor Romeinse sporen totdat er iemand interesse voor begon te krijgen. Dirk weet dat het riskant is om zichzelf met ‘ruis’ te associëren, maar hij beseft evenzeer dat de definitie van ‘ruis’ een relatieve kwestie is. Het volstaat om een krachtig alternatief netwerk op te bouwen met de zogeheten ‘ruis’ om het respectabel te maken - en om zichzelf respectabel te maken. Dat zal nog meer het geval zijn als het gepaard gaat met een aanval op eerdere allianties. Socio-empirische allianties worden sterker als ze erin slagen meerdere knooppunten te omvatten zonder in duigen te vallen. De prijs die men betaalt voor grootte, is evenwel het gevaar van dissidentie.Ga naar eind28 Netwerken kunnen gecontesteerd raken door individuele knooppunten die de alliantie ontvlucht zijn. Op het einde van de dag illustreert een incident hoe arbeidsintensief de creatie en het onderhoud van allianties wel is: ‘Net voor 17u vindt David een niet-geregistreerd paalgat. In een ander spoor (een deurdrempel) wordt een weefgewicht ontdekt. De verantwoordelijke lijkt te panikeren omdat er geen registratie was. De beslissing wordt genomen om overwerk te presteren’ (veldnotities, 8.6.95). Opgravingen blijken strijdperken te zijn waar bondgenoten gezocht, gevonden en betwist worden en verloren geraken. Gelukkig genoeg is een vergeten paalgat een gemakkelijk aan te pakken dissident: wat overwerk klaart de klus om de rangen te sluiten. | |
De erkenning van competentieUiteraard word je geen veldarcheoloog in één week tijd. Maar op minder dan een week tijd merkt Dirk hoe zijn participerende observatie duidelijk het stadium van loutere observatie en analyse is gaan overstijgen. In de loop van de volgende ochtend stapt hij over naar een andere put waar een Romein- | |
[pagina 21]
| |
se gracht gevonden was. Nogal wat keramiek wordt daar gevonden en, gewapend met zijn verse professionele kijk, schrijft hij trots op dat ze grondig verschillen van ‘deze uit de Ijzertijd paalgaten’ (veldnotities, 9.6.95). De desbetreffende zones worden onder handen genomen tot er grondwater wordt bereikt. Dan is het tijd voor het gebruikelijke tekenen en fotograferen. Registratie is cruciaal voor de alliantie tussen vinder en vondst. Maar Dirk wordt vrij gefrustreerd als blijkt dat de zone waarin hij gewerkt heeft minder aandacht krijgt: ‘Sommige zones krijgen prioriteit. Twee worden uitgebreid gefotografeerd en getekend. Van de derde worden enkel foto's genomen maar wordt geen tekening gemaakt (dat is klote: het was mijn zone)’ (veldnotities, 9.6.95). Interessant genoeg schakelt Dirk over naar de verleden tijd wanneer hij zijn frustratie uit: ‘het was mijn zone’. Van zodra de sectie niet fatsoenlijk gedocumenteerd wordt, houdt het op zijn zone te zijn. Hij had hem evengoed niet kunnen opgraven! Zonder volledige registratie schopt de zone het niet echt tot een feit - en zijn inspanningen brengen geen publieke erkenning van zijn competentie mee. De alliantie die had kunnen helpen om de specifieke aard van de gracht en de specifieke waarde van Dirk te articuleren, werd gebroken. Het was een zinloze netwerkpoging. | |
Wat is het voordeel van competent geacht te worden?Betrouwbaarheid, dat wil zeggen het recht om te spreken en de kans om gehoord te worden. Maar er is meer. Het is vrijdagnamiddag. Dirk merkt dat het werk overal slordiger begint te verlopen. Wanneer hij de senior archeologen daarop aanspreekt, wimpelen ze het eerst af met een grapje. Uiteindelijk wordt gesteld dat dit min of meer toegelaten is in deze fase van het werk. Wat zouden ze daarmee kunnen bedoelen? Tijdens de afgelopen dagen heeft Dirk geprobeerd om zijn onwetendheid om te vormen in beginnende competentie en nu dat hij er wat heeft, blijkt die er niet meer zo toe te doen! Competentie is geen gegeven maar iets wat groeit doorheen onderzoek - net zoals feiten en realiteit. De volgende fase is misschien nonchalance. Nonchalance kan nooit de houding van de neofiet zijn, tenzij de nieuwkomer als incompetent geëtiketteerd wenst te worden. Nonchalance treedt in eens genoeg krediet verworven is en eens de netwerkknopen sterk genoeg zijn om enige meegaandheid toe te laten. Nonchalance, zo realiseert Dirk, is de luxe van competente lieden. Dat ligt nog niet in zijn bereik. | |
ConclusieGa naar eind29Werd het huis van Almstein gered? Neen. De plek waar zo'n tien jaar geleden verkleuringen in de grond werden geobserveerd maakt nu deel uit van een suburbane woonzone in Oss. Het huis werd niet gered maar het werd wel ‘gerealiseerd’. Het is te zeggen, het kreeg een virtueel bestaan - op kaarten, in publicaties en op het internet - waardoor het op vele vlakken eigenlijk nog veel ‘reëler’ is geworden dan voorheen.Ga naar eind30 Het netwerk, dat gestalte kreeg en functioneerde in Almstein, toonde zich solide genoeg om de ongecontesteerde realiteit van het huis tien jaar na zijn ‘ontdekking’ te garanderen. Het is zo goed als zeker dat als Dirk het huis op zijn eentje had blootgelegd, de levensgeschiedenis van het huis een stuk minder stabiel was geweest.
Is Dirk een volwaardig archeoloog geworden? Neen. Hij werd docent in de sociologie aan de ULB. Zijn aanwezigheid op een archeologische opgraving was te kort, zijn allianties met vondsten te dun en zijn groeiend socio-empirisch netwerk te zwak om zichzelf op te kunnen werpen als een competente veldarcheoloog. Maar de vluchtigheid van zijn identiteit en embryonale competentie als archeoloog kwamen goed van pas bij onze etnografie van de archeologie. Zoals je ‘stroomopwaarts’ kunt reizen om de transformatie van flexibele observaties tot solide feiten na te gaan, kun je ook teruggaan tot de fase waarin professionele competentie nog open en onbeslist is. Dat is niet altijd gemakkelijk, zeker als het etnografisch perspectief komt van een professionele archeoloog. Samenwerking met een niet-archeoloog opent hier nieuwe mogelijkheden. Onze participerende observatie vanuit een insider-outsiderperspectief (gebruikmakend van een leek en een geïnitieerde tot de archeologie) bewees een vruchtbare procedure te zijn om het duale karakter van de gezamenlijke constitutie van natuurlijke en sociale entiteiten te proberen begrijpen. Vanuit die hoek gezien wordt het duidelijk dat archeologen, net als feiten, gevormd dienen te worden en dat de socialisatie van academici hand in hand gaat met de objectivering van feiten. | |
[pagina 23]
| |
*Gelukkig heeft het wereldwijde web ook zijn diepe grondenArtikels die verwijzen naar URL's en die veel later gepubliceerd worden dan oorspronkelijk bedoeld, maken mee dat sommige onderdelen en zelfs onderzoeksresultaten van het web worden gehaald. Zijn ze dan verdwenen? Neen, want ‘van het web halen’ is erg relatief. In steeds meer universiteiten lost men het tijdelijke karakter van aanwezigheid op het web op via een ‘repository’, een zogenaamde ‘deep space’-oplossing. Dit is een archief van onderzoeksresultaten, vaak publicaties of databanken, die worden bewaard en die bereikbaar zijn voor wie wat zoekt. |
|