Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed. Jaargang 1
(2008)– [tijdschrift] Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |||||||||||
figurentheatererfgoed | Simon SmessaertGa naar eind1
| |||||||||||
Fase 1In de eerste fase van het haalbaarheidsonderzoek werden de verwachtingen, behoeften, noden en wensen van de brede figurentheatersector in kaart gebracht aan de hand van mondelinge en schriftelijke interviews. Het eindresultaat van fase 1 was een lijvig onderzoeksrapport waarin drie beleidsaanbevelingen werden geformuleerd, die hieronder worden gepresenteerd.Ga naar eind3
Beleidsaanbeveling 1: inventarisatie en selectie ‘De overheid dient middelen en instrumenten aan te reiken om de “figurentheatercollectie Vlaanderen” in kaart te brengen.’ ‘Op basis van dit inventarisatiewerk moet werk gemaakt worden van het definiëren van het “repertoire” van het figurentheater.’
Beleidsaanbeveling 2: ontsluiting, gebruik en opleiding ‘Verder onderzoek is vereist om een aanzet tot een concreet ontsluitingstraject uit te werken.’ ‘De opleiding tot figurentheatermaker dient op de verschillende doelgroepen te worden afgestemd.’ Beleidsaanbeveling 3: organisatie van de sector. Wie doet wat? ‘Overleg tussen de verschillende steunpunten en de koepelorganisatie voor het figurentheater dient tot een betere samenwerking en taakafbakening te leiden.’
De planning voor de tweede fase van het haalbaarheidsonderzoek werd uitgewerkt op basis van deze beleidsaanbevelingen.
Tentoonstelling Bedverhalen in het kasteel, Theater Froe Froe Foto: Rudy Gadeyne. © Het Firmament
| |||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||
Haalbaarheidsonderzoek fase 2Registratie van het figurentheatererfgoedHet startschot voor de tweede fase van het haalbaarheidsonderzoek werd gegeven op 1 oktober 2007. Het eerste thema van de tweede fase volgde het spoor van de beleidsaanbeveling op het gebied van inventarisatie/registratie. Een eerste belangrijk doel betreffende registratie was het uitwerken van een gepaste methode. In dit verband werd beslist om in eerste instantie te registreren op (deel)collectieniveau, om zo sneller tot een algemeen overzicht te komen. Op basis van deze collectieregistratie kan later beslist worden voor welke collecties het interessant is om over te schakelen op objectregistratie, waarbij elke object afzonderlijk wordt benaderd.
Verder werd beslist dat bij deze collectieregistratie aandacht moet zijn voor alle aspecten van het figurentheatererfgoed, zoals bijvoorbeeld theaterpoppen, rekwisieten, decors, affiches, beeld- en geluidsfragmenten, speelteksten, technische fiches, programma's, schetsen, boekhouding, administratie, correspondentie, enzovoort. Er moet echter eveneens oog zijn voor immateriële elementen als verhalen, tradities, gebruiken en spel- en maaktechnieken. De invalshoek is dat objecten in zekere zin slechts bestaan dankzij het weefsel van verhalen en gebruiken om hen heen. Cultureel erfgoed is immers altijd gericht op de (her)beleving van cultuurwaarden en dus per definitie immaterieel.Ga naar eind4
Als eerste stap om een professionele registratie mogelijk te maken werd de AM-MovE thesaurusGa naar eind5 aangevuld met termen specifiek voor het poppen- en figurentheater. Deze uitgebreide thesaurus is geënt op de Nederlandse AATGa naar eind6 en werd al gebruikt voor de registratie van de collecties van het Huis van Alijn en het MAS.
Vervolgens werd een enquête verstuurd naar alle poppen- en figurentheatergezelschappen in Vlaanderen om de benodigde gegevens voor collectieregistratie op te vragen. Op deze manier werden ondertussen de gegevens van vijfentwintig gezelschappen in kaart gebracht, ongeveer een vierde van het totaal aantal gezelschappen. Het figurentheatererfgoed beheerd door deze gezelschappen kwam ruwweg neer op de volgende aantallen - het archief van Het Firmament werd eveneens meegeteld:
Dit is een aanzienlijke hoeveelheid materiaal, en het uiteindelijke totaal zal hiervan een veelvoud zijn. In de derde fase van het haalbaarheidsonderzoek wordt de deelcollectieregistratie afgerond en aangevuld met mondelinge bevragingen. De verkregen resultaten worden ingevoerd in de Archiefbank Vlaanderen.Ga naar eind7 | |||||||||||
Het (t)huis concreetHet tweede thema van fase 2 volgde het spoor van de beleidsaanbeveling rond ontsluiting, gebruik en opleiding. Dit gebeurde door de plannen voor het (t)Huis te concretiseren en aldus bij te dragen aan de ontwikkeling van een concreet ontsluitingstraject. Aan de hand van overlegmomenten en een focusgroep werden de kernfuncties van het (t)Huis bepaald, met name de geheugenfunctie, de ontmoetingsfunctie en de presentatiefunctie. In het kader van de geheugenfunctie wil het (t)Huis bijdragen aan een betere bewaring van het figurentheatererfgoed, met daarbij oog voor alle mogelijke dragers. Zowel de figurentheatersector als het brede publiek moet via het (t)Huis relevante informatie kunnen terugvinden betreffende figurentheater. De ontmoetingsfunctie duidt op het stimuleren van ‘glokale’ ontmoetingen tussen figurentheatermakers. Het doorgeven van kennis, vaardigheden en expertise staat hierbij centraal. De presentatiefunctie draait rond het presenteren van het figurentheatererfgoed aan een breed publiek, en het bijdragen aan de bekendheid van het medium in het algemeen. Hierbij wordt op zoek gegaan naar kruisbestuivingen met andere media. Het (t)Huis ondersteunt en genereert praktijken en projecten rond figurentheatererfgoed om zo het figurentheatererfgoed levend te houden.
De drie kernfuncties staan ten dienste van de erfgoedgemeenschap voor het figurentheater. Het (t)Huis voor figurentheater moet in deze erfgoedgemeenschap een zeer actieve rol spelen door (inter)actie op permanente basis te stimuleren en te voeden. De zogenaamde ‘levende dragers’ maken de kern uit van de erfgoedgemeenschap voor figurentheater. Levende dragers zijn typerend voor het poppen- en figurentheater omdat vele poppenspelers of -makers quasi eigenhandig een theater hebben opgestart, en aldus beschikken over unieke kennis, expertise, vaardigheden en verhalen. Deze worden vaak overgedragen van persoon op persoon, en niet zelden binnen eenzelfde familie.
Rekening houdende met de drie kernfuncties werd de positionering van het (t)Huis bepaald binnen het Cultureel-erfgoeddecreet, namelijk als landelijk expertisecentrum voor figurentheater. Een expertisecentrum sluit perfect aan bij de kerntaken die het (t)Huis moet uitoefenen, meerbepaald de doorstroom | |||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||
Tentoonstelling Bedverhalen in het kasteel, Marionettentheater De Nar - collectie Dieter Vanoutrive
Foto: Rudy Gadeyne. © Het Firmament
Tentoonstelling Bedverhalen in het kasteel, Marionettentheater Nele - collectie Het Firmament
Foto: Rudy Gadeyne. © Het Firmament van (internationale) kennis en expertise, de zorg voor het figurentheatererfgoed en de ontsluiting ervan. Ook voor de uitbouw van de erfgoedgemeenschap voor figurentheater en het inspelen op de UNESCO-richtlijnen biedt een expertisecentrum een veelheid aan mogelijkheden. | |||||||||||
Een (internationaal) uniek initiatiefEen voordeel van het figurentheatererfgoed is dat het opnieuw gebruikt kan worden in een ‘performance’ (voorstellingen, interactieve tentoonstellingen, toonmomenten van workshops,...). De Amerikaanse performancewetenschapster Diana Taylor stelt dat performances ‘functioneren als een vitale act van transfers.’Ga naar eind8 Ze laten het overdragen van sociale kennis, geheugen en een gevoel van identiteit toe. Performances laten toe figurentheatererfgoed te presenteren op een wijze die zeer nauw aansluit bij de dagelijkse figurentheaterpraktijk. Oude en nieuwe technieken kunnen bijvoorbeeld samen worden gebruikt in eenzelfde voorstelling, traditionele elementen kunnen een hedendaagse invulling krijgen, of een oude theaterpop kan een nieuwe bestemming krijgen.
Door het figurentheatererfgoed op verschillende manieren in te zetten in een performance kan op zoek gaan worden naar alternatieve manieren om het figurentheatererfgoed te (re) presenteren. In buitenlandse instellingen voor figurentheatererfgoed zijn relatief statische museale presentaties immers de norm. Dit strookt niet met de eigenheid van het medium, waarbij beweging centraal staat: aan de hand van beweging wordt de illusie gecreëerd dat een voorwerp zelfstandig leeft.
Het haalbaarheidsonderzoek tekent het voorbereidende traject uit voor de uitbouw van een (t)Huis voor figurentheater dat als expertisecentrum fungeert voor de (erfgoed)gemeenschap en daarbij aansluitend drie belangrijke functies opneemt voor het figurentheatererfgoed: de geheugen-, ontmoetings- en presentatiefunctie.
Met dit ‘ontwikkelingsgericht project’ wordt ingespeeld op de grote mogelijkheden die het figurentheatererfgoed in Vlaanderen biedt. De nodige traditie en knowhow is aanwezig, evenals uitgebreide collecties en archieven. Ook vandaag zijn in Vlaanderen meer dan honderd poppen- en figurentheaters actief, zowel gesubsidieerde als niet-gesubsidieerde gezelschappen. Tot op heden wordt dit grote potentieel echter onvoldoende benut, en krijgt het rijke figurentheatererfgoed te weinig aandacht. Vlaanderen is ten opzichte van zijn buurlanden dringend toe aan een inhaalbeweging. De bereidheid van de figurentheatersector om aan deze remonte mee te werken is bijzonder groot, zoals vastgesteld in de eerste fase van het haalbaarheidsonderzoek.Ga naar eind9 | |||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||
Maar er kan meer worden gedaan dan enkel bijbenen: er ligt voor Vlaanderen meteen de kans een nieuw en uniek initiatief op te starten. Door de uitbouw van het (t)Huis voor figurentheater kan Vlaanderen een voorbeeldfunctie vervullen in de wereld, en dit niet enkel wat betreft het figurentheatererfgoed, maar eveneens op het gebied van het immaterieel erfgoed. De tijd is rijp, de (internationale) mogelijkheden zijn aanwezig en de Vlaamse figurentheatersector staat meer dan klaar. Het Firmament
Tentoonstelling Bedverhalen in het kasteel, Theater Pili-Pili Foto: Rudy Gadeyne. © Het Firmament
|
|