Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed. Jaargang 1
(2008)– [tijdschrift] Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Identiteit & (de)constructie | Marc Jacobs
| |
Kleedgedrag en klederdrachtHoeveel honderdduizenden mensen in Vlaanderen en Nederland lopen vandaag, aan het begin van de 21e eeuw, op straat of thuis gehuld in kledij (uit stof) gemaakt in China? Het zullen er heel, heel veel zijn, ook al zijn de meeste dragers er zich niet steeds van bewust waar hun spullen gemaakt worden. Nog voor ze effectief gedragen wordt, vertelt kledij een verhaal over mondialisering en over de internationale verschuivingen en verhoudingen, ook op de markt van kledingproductie, -distributie en -consumptie. Zogenaamd typische, streekgebonden of traditionele klederdrachten uit Vlaanderen en Nederland, met veel kant of veel bonte kleuren, zie je nauwelijks in het straatbeeld. Tenzij je terecht gekomen bent in musea, vertoeft op folklorefeesten en andere koninginnedagen, of kijkt naar publiciteitsborden, reclame of postkaarten. Of wanneer je snuistert in toeristenwinkeltjes en shops op luchthavens, waar je poppetjes kunt kopen in traditionele klederdracht ‘uit de streek’, al dan niet met ‘traditionele kant’ (tegenwoordig vaak gemaakt in ... China). Maar ook in deze op export gericht verkoopplaatsen vind je tegenwoordig een ruimer aanbod aan voetbalshirts van diverse grote clubs: de hedendaagse kostuums die in Europa wellicht nog het meest strijdbaar groepsidentiteiten uitdrukken of oproepen. Zo functioneert het rode shirt van de Rode Duivels - de tegenwoordig eerder overdreven omschrijving van de Belgische voetbalploeg, een bijnaam die in 1906 bedacht werd door een journalist van La Vie Sportive - vandaag misschien nog het meest als vestimentair symbool voor ‘België’. Het is een veelzeggend feit dat de Belgische Voetbalbond tijdens de Olympische Spelen van 2008, op 10 augustus, toegaf aan de druk (ondanks het feit dat ze de eerste keuze hadden) om hun Chinese tegenspelers in (communistisch) rood te laten spelen en om zelf in het wit (van de symbolische overgave) aan te treden. Maar uiteindelijk wonnen de jonge Belgen wel ... Het zegt veel over het relatief geringe belang van kledij bij identiteitsconstructie in België. De Oranjeshirts waren voor de Nederlandse deelnemers aan de Spelen (en ook bij hun supporters) in bijna alle disciplines veel dominanter aanwezig. Klederdrachten, denken we maar aan de ‘Volendamse’, ‘Friese’ of ‘Zeeuwse’ ‘meisjes’, zijn ook meer prominent aanwezig in de marketing van in Nederland geproduceerde producten of toeristische bestemmingen.
Precies in Nederland werd de problematiek van nationale of traditionele klederdracht in het vorige decennium grondig onderzocht en gedeconstrueerd in een grote tentoonstelling en bijbehorende catalogus: Klederdracht en kleedgedrag. Het kostuum Harer Majesteits onderdanen 1898-1998.Ga naar eind1 De bundel bevat een aantal bijdragen over nationale kostuums en streekdracht, over stabiliteit en verandering, over effecten van dracht op de mode en over de opmars van drachten in reclame tijdens en op het einde van de 20e eeuw. Ad de Jong duidde de cultuurpolitieke betekenis van klederdrachten in de tweede helft van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw. De Jong wees daarbij expliciet op internationale invloeden in het discours en het denken over klederdrachten in Nederland, onder meer bij het beschouwen van bijzondere (lokaal diverse) kledij als nationale symbolen, om het hele land (of de regio) te symboliseren. Hij refereerde daarbij aan internationale manifestaties, in het bijzonder de algemene wereldtentoonstellingen en met name de tentoonstelling te Parijs in 1867. De Zweeds-Noorse presentatie trok toen veel aandacht, omdat de kledij niet op paspoppen maar door levende mensen werd gepresenteerd. Bijzonder was dat ze taferelen zoals huwelijken of feesten naspeelden. Toen Nederland op de wereldtentoonstelling van 1878 te Parijs met levensgrote poppen in | |
[pagina 27]
| |
→ Grote foto bij het begin van het artikel, bovenaan: © Belga
| |
[pagina 28]
| |
klederdracht uitpakte, inclusief Hindeloopersklederdracht in een zogenaamde Hindelooperkamer, werd veel lovend commentaar geoogst. Dergelijke presentaties met klederdrachten werden in Nederlandse musea de daaropvolgende decennia een succesnummer. Ze werden ook ontdekt als inzetbaar voor nationale en politieke identiteitsconstructie, zoals in latere tentoonstellingen en publicaties werd aangetoond.Ga naar eind2 Uit de publicatie blijkt ook hoe de opeenvolgende koninginnen, en daarna koninginnedagen, een bijzondere rol speelden in de geschiedenis van de Nederlandse klederdrachten. In zijn bijdrage gaat Gerard Rooijakkers in op het gebruik van beelden van vrouwen in klederdracht in de reclame voor allerlei producten en diensten. Hij maakte duidelijk hoe vanaf het einde van de 19e eeuw ten aanzien van het vanuit Amsterdam vlot bereikbare Volendam ingespeeld werd op de (onder meer in postkaarten opgewekte) verwachtingen van reizigers en Amsterdammers die vrouwen in speciale kledij wilden aanschouwen, om dat imago gunstig te cultiveren. Meisjes in Volendammer kostuum - en, zoals Rooijakkers onderstreepte, niet ‘Volendamse meisjes’ - konden worden ingezet voor reclame voor jenever, kaas, cacao, treinreizen en andere producten. Ook andere fantasiebeelden, zoals ‘Zeeuws meisje’ of de Douwe Egberts-vrouw in ‘Friese dracht’ werkten blijkbaar.Ga naar eind3 Het succes van Frau Antje in quasi-Volendammer kledij voor marketing van kaas in Duitsland is een ander sterk voorbeeld.Ga naar eind4 Het hele project Klederdracht en kleedgedrag maakte in 1998 voor Nederlandstaligen met succes duidelijk hoe een eigentijdse, interdisciplinaire benadering kan bijdragen tot het percipiëren van klederdracht als een culturele constructie.Ga naar eind5 → Grote foto bij het begin van het artikel, onderaan: 56 kinderen die ‘alle’ etnische groepen in China moesten vertegenwoordigen, brachten tijdens de openingsceremonie van de Olympische Spelen de Chinese vlag binnen. © Belga
www.frauantje.de | |
Gekostumeerde fransen: moderniteit, identiteiten en traditieMet deze bijdrage wil ik vooral de aandacht vestigen op een nieuw, soortgelijk project met een reizende tentoonstelling en een nieuw standaardwerk. Het project Des habits et nous. Vêtir nos identités is het resultaat van samenwerking tussen historici, etnologen en museumconservatoren in Frankrijk. Zij hebben de handen in elkaar geslagen om de problematiek van klederdrachten in diverse Franse streken te ontrafelen. Ze benaderen het fenomeen van costume regionale als ‘une des voies d'entrée dans la modernité’. Hun aanpak komt tot op zekere hoogte overeen met het Nederlandse project van tien jaar geleden, maar verschilt ook op diverse punten. Er wordt veel meer aandacht besteed aan de economische geschiedenis en er wordt ook bewust veel verder teruggegaan in de tijd, over de tweede helft van de 19e eeuw heen. In dit project wordt gekozen voor een (langetermijn-), historische, vergelijkende en vooral kritische aanpak. In Frankrijk zijn er in de jaren 1970, '80 en '90 - op basis van boedelinventarisonderzoek - zeer grondige studies gepubliceerd over de verspreiding en de functies van kledij tijdens het Ancien Régime. Historici zoals Daniel Roche en Nicole Pellegrin hebben op dat terrein baanbrekend werk verricht.Ga naar eind6 Uit het onderzoek blijkt duidelijk dat te simplistische ideeën of beelden van eeuwenoude stabiliteit in vormen en functies genuanceerd moeten worden. De geschiedenis van kledij, ook benaderd vanuit een regionaal of lokaal perspectief, is complex en evolueert en varieert steeds sneller, in het bijzonder in de 18e, 19e en 20e eeuw. Met name Lethuillier benadrukt dat een combinatie van economische, sociaal-historische en cultuur-historische perspectieven nodig is om een fenomeen als regionale kostuums te bestuderen. Nicole Pellegrin leverde een bijdrage tot de nieuwe bundel in de vorm van een presentatie van de bestaande, in het bijzonder geschreven, bronnen voor kledingsgeschiedenis.Ga naar eind7 Het is belangrijk zowel kritisch te kijken naar beschikbare bronnen als er ook verantwoord, reflexief én creatief gebruik van te maken. Dit geldt zeker ook voor de collecties kledingstukken die in volkskundige musea terechtgekomen zijn, daar een eigen leven (kunnen) leiden en soms zelf het bestudeerde fenomeen van ‘klederdracht in de maatschappij’ sterk beïnvloed hebben. Als men dieper graaft naar de herkomst van de stukken, hun representativiteit probeert in te schatten en de confrontatie met geschreven bronnen niet uit de weg gaat, wordt telkens opnieuw duidelijk hoe problematisch een etiket als ‘populair’ wel is. De bewaarde stukken in de volkskunde- en modemusea blijken vaak kledingstukken van lokale elites te zijn. Verder lijken, bij nadere analyse, concepten als ‘streekdrachten’ of ‘regionale kostuums’ de vaak belangrijker eigentijdse boodschappen die via de kledij uitgezonden worden - over fortuin, huwelijkse staat, leeftijdsgroep, verhoudingen tussen families of buurten, toegang | |
[pagina 29]
| |
tot bepaalde producenten, erfenissen, et cetera - te overstemmen en weg te drukken. Tenzij historici dit corrigeren en terug inbrengen, en dus de zaak complexer en meerlagig maken.Ga naar eind8 De geschiedenis van klederdracht moet worden geplaatst in een bredere geschiedenis van productie, distributie, maar ook van consumptie, of zelfs van een ‘consumptie(r)evolutie’ die zich op het einde van het Ancien Régime zou hebben doorgezet en in de 19e en 20e eeuw tot een enorme uitbreiding van materiële cultuur leidde. Verschillende sociale groepen konden zich er volop in uitleven en uitdrukken, met al het materiaal (andere stoffen, parafernalia, ...) dat beschikbaar werd, mede dankzij colporteurs, warenhuizen en andere handelaars. Uit onderzoek van boedelinventarissen en van andere bronnen bleek dat het aantal kledingstukken (hemden, vesten, rokken, kleedjes, ...) in vele huishoudens al gevoelig vermeerderde in de 18e eeuw: grotere hoeveelheden, een grotere diversiteit en nieuwe stoffen (zoals de doorbraak van katoen). De levensstandaard verhoogde op het platteland, heel ongelijk verdeeld en met schokjes, maar toch konden bepaalde sprongen worden gemaakt. Er waren meer kleerkasten én méér spullen om erin te bewaren: telkens mogelijkheden om zichzelf, en de eigen smaak, uit te drukken. Er ontstonden nieuwe vormen van vraag en aanbod, inclusief snelle veranderingen van vorm en combinaties. Het is daarbij belangrijk om het verschil tussen representatie en kleedgedrag in het oog te houden en het samenspel tussen beide te identificeren waar nodig. Een mooi voorbeeld biedt het verhaal van de bonnet cauchois, een zeer puntig hoofddeksel, dat gedragen werd in het westen van het land van Caux, in de streek rond Rouen en Dieppe. Uit bronnenstudie blijkt dat deze mutsen vooral werden gedragen tussen 1720 en 1820, maar dan wel door een zeer kleine minderheid van welgestelde vrouwen in de stad. De voor de regio en de periode beschikbare beelden kunnen ons op het verkeerde been zetten. Hierbij speelde de schilder Benoît Pécheux een belangrijke rol. In de marge van restauratieopdrachten in de streek van Caux maakte hij in 1811 en 1812 enkele tekeningen van lokale schoonheden met opvallende hoofddeksels. Toen hij terug in Parijs was, publiceerde hij een aantal van die tekeningen. Een uitgever van publicaties over vrouwenmode gaf de opdracht om een hele serie te maken over dergelijke opvallende haartooi, mutsen en hoeden in Normandië. Toen Louis Marie Lanté in 1819 poogde een reeks samen te stellen, moest hij vaststellen dat dit soort mutsen nog nauwelijks voorkwam en zeer snel aan het verdwijnen was. Pas na een zeer intensieve zoektocht slaagde hij erin vrouwen met dergelijke attributen te vinden. Uiteindelijk kon in 1827 toch de publicatie Coiffure des femmes du pays de Caux et de plusieurs parties de la Normandie worden uitgegeven. Honderdenvijf door Gatine verzorgde gravures van de tekeningen van Lanté en de elf vroege originelen van Pécheux werden toen gepubliceerd. De hiernaast weergegeven tekening van Benoît Pécheux, gegraveerd door Gatine, werd als eerste illustratie opgenomen. Ze toont een vrouw in een kleed in empirestijl dat net onder de borsten aangesnoerd is met een lint: kledij voor rijkere vrouwen. Het ging vooral over het opmerkelijke hoofddeksel.Ga naar eind9 Door de publicatie kreeg de opvallende hoofdtooi bijzondere aandacht in Parijs en in de rest van Frankrijk. Daarmee was voor de bonnet cauchois een plaats in de geschiedenis van de klederdrachten van Normandië verzekerd, net op het ogenblik dat deze vorm aan het verdwijnen was.
Ingekleurde gravure door Gatine van een Cauchoise d'Yvelot, op basis van een tekening van Benoît Pécheux, 1827. © Musée des Traditions et Arts Normande, met toestemming van de tentoonstellingsmakers
| |
[pagina 30]
| |
Een bijzondere rol in de beeldvorming over klederdracht speelden poppen die werden aangekleed. Ze functioneerden in musea, in tentoonstellingen, in schoolklassen en uiteindelijk ook in de winkels voor toeristen. Het verhaal van de firma Poupées Le Minor in de jaren 1930 en '40 is een treffend voorbeeld. Nadat Marie-Anne Le Minor ontdekte dat de pop met Bretoense klederdracht die ze in handen kreeg, in de toenmalige Tsjechoslowaakse Republiek was gemaakt, besloot ze in Bretagne (Pont-l'Abbé, vanaf 1936) zelf een productielijn van échte, ‘authentieke’, Bretoense poppen op te zetten. Na een succesvolle presentatie op de wereldtentoonstelling te Parijs in 1937 kende de productielijn een groot succes. Zo werden de ‘klederdrachten’ transporteerbaar en konden ze - in vereenvoudigde en verkleinde vorm - naast vele andere varianten uit andere streken gezet worden. Naast de grote, met ‘regionale kledij’ geklede poppen die in de etnografische musea te zien waren en zijn, verspreidden deze kleine poppen ook het idee van klederdracht als regionale symbolen. | |
Industrialisering en instrumentaliseringFabrieken worden vaak geassocieerd met standaardisering, massaproductie en andere elementen die op het eerste gezicht haaks staan op regionale variatie en traditie. Maar dit verhaal, zo toont het Franse project aan, zit anders in elkaar: vele van de zogenaamde regionale kostuums die in de 19e eeuw gemaakt werden, waren ondenkbaar zonder de industriele revolutie, de betere transportmogelijkheden van goederen, mensen en modellen, zonder het verbeteren van nationale marktmechanismen en interregionale uitwisselingen. Bovendien moet men onder ogen zien dat de ontluikende industrie en fabrieken geen kant-en-klare kleren, maar vooral stoffen en onderdelen van kledij op de markt brachten, waarmee wie het zich kon veroorloven verder aan de slag kon. Meer beschikbare en vooral ook goedkopere stoffen en de verspreiding van bijvoorbeeld naaimachines maakten lokale of regionale toe-eigening en vormgeving gemakkelijker en droegen net bij tot meer variatie in de kledij. Dit proces kwam in de 18e eeuw al volop op gang, met de doorbraak van nieuwe stoffen - in het bijzonder katoen - zowel in de vorm van gekleurde cotonnades als van indiennes (katoenen stoffen geschilderd met de hand). Lethuillier wijst erop dat sommige regio's, zoals de Provence, opvallend snel inspeelden op de innovaties en ontwikkelingen in de textielnijverheid. Een mooie illustratie is dat de penseelwerksters (pinceauteuses) in de manufactuur van Wetter te Orange in 1759 zelf ook de geschilderde stoffen op hun lijf droegen. De vrouwen uit Basse-Normandie of Aube schakelden tussen 1830 en 1850 snel over op de mechanisch vervaardigde tule om de opvallende verhogingen van de coiffes te realiseren, als alternatief voor de zware linnen of wollen stoffen uit het Ancien Régime. De opvallende kleuren van de kostuums van Plougastel zijn te danken aan de chemische kleurstoffen waarmee in de late 19e en vroege 20e eeuw gewerkt werd. Deze voorbeelden illustreren hoe in de 19e eeuw industrialisering en de ontwikkeling van streekdrachten, of beter gezegd de snel evoluerende manieren waarop vrouwen experimenteerden met het uitdrukken van hun identiteiten via kledij, hand in hand konden gaan. Lethuillier komt tot de volgende belangrijke hypothese:
‘Ce n'est qu'à la fin du XIXe siècle que les costumes régionaux finiront par se séparer de la création industrielle et par en être les victimes. La confection est désormais pensée pour un marché national, les costumes régionaux n'ont plus leur place dans ces structures. Impensables la plupart du temps sans la révolution industrielle et l'échange interrégional, les costumes régionaux ont démenti pendant plus de 150 ans le caractère trop étroitement local qu'on voudrait parfois leur donner. Leur caractère “traditionnel” sort quelque peu ébranlé d'une pareille mise en perspective.’Ga naar eind10
De tentoonstelling maakt goed duidelijk wat Jean-Pierre Lethuillier haarscherp ontrafelt in het hoofdstuk ‘Le costume réutilisé’ van de catalogus. Iedere onderzoeker van volkscultuur zou het boven zijn bureau moeten hangen: ‘Á y regarder de près, il n'y a pas d'abord une histoire des costumes, pure de toute arrière-pensée, puis, au deuxième temps, un travail de récupération qui serait nécessairement une trahison. L'un et l'autre sont mêlés.’Ga naar eind11 Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw werden door volkskundigen en anderen systematisch inspanningen geleverd om klederdrachten te beschrijven en af te beelden. Een belangrijke episode was, zoals ook Ad de Jong al onderstreept had, de universele tentoonstelling van 1867, waar een speciale serie Classe 92: Specimens des costumes populaires des diverses contrées te zien was. De wereldtentoonstelling van 1878 was een bevestiging van deze etnologische aanpak waarvoor grote publieke belangstelling bestond. Representatie van en via klederdrachten werd vanaf de tweede helft van de 19e eeuw een regelmatig ingezet instrument op internationale manifestaties zoals wereldtentoonstellingen (en hun latere sportieve varianten, zoals Olympische Spelen). Dit had ook impact op de musea die in die periode ontstonden, zoals het in 1896 ingerichte Museon Arlaten te Arles. De ‘pittoreske’ assemblages met kledingstukken die daar ontstonden, waren invloedrijk onbelangrijk en sorteerden ook buiten de muren van het museum effecten. Het musealiseringsproces en de aandacht op wereldtentoonstellingen, en vervolgens de interesse van toeristen, had diverse effecten, temeer daar het proces van evolutie buiten de musea nog steeds doorging. | |
[pagina 31]
| |
Details van een scène in de textielfabriek Wetter, die deel uitmaakt van een vijfdelige reeks van Joseph Gabriel Maria Rossetti, 1765. © Musée municipal, Orange
Sortie de communiantes à Plougastel © Musée des Jacobins, Morlaix
In het laatste kwart van de 19e eeuw gebruikten regionalistische bewegingen naast dialecten, liederen, (volks-)dansen en feestgebruiken ook klederdrachten voor hun doelen. Zo zette Mistral en zijn actiegroep Félibrige vanaf het midden van de jaren 1850 de viering van het kostuum van ‘Mireille’ op de agenda. Vooral tussen de wereldoorlogen, toen de kleurrijke klederdrachten uit het dagelijkse straatbeeld verdwenen waren, werd er door de politiek-culturele regionale bewegingen op voortgeborduurd. Het Vichy-regime zette tijdens de Tweede Wereldoorlog bijzondere promotiemiddelen in om beelden van de folkloristische klederdrachten te verspreiden, opvoeringen van folkloristische groepen te stimuleren, et cetera. Klederdracht werd, dankzij het negeren van allerlei evoluties en via details, kleine toevoegingen en veranderingen, een gemakkelijk zichtbare drager van identiteit: mobiel, stabiel en combineerbaar. Een van Bruno Latours recepten voor macht op afstand. Wat in deze identiteitsproductie wegebt, zijn de andere circuits waarin ze functioneerden en grenzen markeerden. Te gemakkelijk wordt gesproken over typische volksklederdracht zonder aandacht te besteden aan de functies ervan (bijvoorbeeld wanneer trouwfeestkledij van welgestelde families | |
[pagina 32]
| |
Een van de centrale beelden in het project was het portret van een Arlésienne uit 1785, geschilderd door Antoine Raspal (1738-1811). Het is het portret van een jongedame uit de lokale burgerij, gekleed in een soepel corset van taffetas cannelé en een droulet à falbalas, en met een combinatie van zijde en een katoentje van indienne bewerkt op Franse wijze. Hier worden stoffen die bij de Franse aristocratie vóór de Franse Revolutie furore maakten, gebruikt voor een eigen statement van identiteit van een provinciale bourgeoisie.
Arles bleef een speciaal experimenteergebied in de vestimentaire beeldentaal. Tegen 1870 was ook de petite bourgeoisie gestopt met het dragen van lokale klederdracht en putte men steeds meer inspiratie uit Parijse modebladen en ingevoerde prêts-à-porter in de warenhuizen. Ondertussen vond, door Frédéric Mistral en zijn collega's van de Félibrige, in de musea, in publicaties en in manifestaties, een heruitvinding en herlancering van een zogenaamde typische klederdracht plaats. © Museon Arlaten, Arles, met toestemming van de tentoonstellingsmakers | |
[pagina 33]
| |
Reconstructie van de grote bonnet saintongeais uit de periode 1830-1840. © MUCEM, het hopelijk binnenkort openende Musée des Civilisations de l'Europe et de la Méditerranée, te Marseille, met toestemming van de tentoonstellingsmakers
De illustratie hiernaast toont een poppenhoofd met daarop een coiffe à noeud frontal uit de streek rond Straatsburg omstreeks 1860. Het hoofddeksel bestaat uit een bonnet-soutien en een ruban maintien, die er bovenop wordt geknoopt. Dit opvallende hoofddeksel werd gedragen in een beperkt gebied, de als ‘graanschuur’ omschreven gebieden ten westen en ten noorden van Straatsburg. Een soortgelijke vorm werd aangetroffen in Haute-Alsace maar was er in 1840 al verdwenen. In Kochersberg en de streek van Hanau evolueerde de knoop verder en nam die steeds grotere proporties aan, zodat ze kon uitgroeien tot een symbool en voorbeeld van Elzasser hoofddeksel. De linten werden steeds langer: gemiddeld 4 centimeter in 1835, 20 centimeter in 1860 en 27 centimeter in 1890. De klederdracht in de Elzas kreeg een bijzondere betekenis na de aanhechting bij Duitsland tussen 1870 en 1918, waarna de streek opnieuw door Frankrijk werd geannexeerd. Vanaf het interbellum hoort een kleine Franse cocarde op het grote Straatsburgse knoophoofddeksel. © Musée Alsacien, Straatsburg, met toestemming van de tentoonstellingsmakers
| |
[pagina 34]
| |
in een museum als typische klederdracht van de streek wordt gepresenteerd). In hun van meerdere betekenissen gestripte vorm konden ze voor andere doeleinden worden ingezet, ook commerciële. De Franse spoorwegen en de diensten voor promotie en toerisme waren er bijvoorbeeld als de kippen bij om de beelden daarvoor te gebruiken, net als het bedrijfsleven (in het bijzonder de voedings- en drankindustrie). Deze ontwikkelingen gingen gepaard met bevriezende effecten van musealisering. Museummedewerkers werd steeds vaker gevraagd om ook buiten het museum advies te verlenen, stoeten, optochten en processies mee vorm te geven en de deelnemers of ‘figuranten’ ‘juist’ of ‘volgens de oude traditie’ aan te kleden. Een mooi voorbeeld van zo'n proces was de introductie van het feest van de ‘koningin’ van Arles in 1930, naar aanleiding van de honderdste verjaardag van Mistral. Om de drie jaar werd een koningin van Arles gekozen, die als taak had zowel het dialect als het ‘kostuum van Arles’ te behoeden:
Klederdrachten helpen bij de marketing van serieproducten: publiciteit voor ‘authentieke’ in de fabriek gemaakte formules voor Flan Mireille, 1950. © Museon Arlaten, Arles
‘rêve qui conduit tout droit à une fossilisation qui est à l'inverse de ce qu'était le costume régional’.Ga naar eind12 Soortgelijke processen speelden zich in en na de jaren 1930 af in diverse regio's, in die folkloregezelschappen maar ook in de musea. De subtiele vestimentaire codes die signalen gaven over leeftijd, huwelijkse staat, rijkdom of armoede en die in kleine groepen perfect functioneerden, werden onleesbaar, omdat vooral het zogenaamde ‘regionale karakter’ de bovenhand werd gegeven, wat de andere betekenissen overstemde. Deze regionale codes werden echter vlot leesbaar voor toeristen en festivalgangers, die zo de boodschap meekregen dat deze mensen ‘anders’ waren: anders dan zijzelf, anders dan mensen met soortgelijke kostuums uit andere regio's en vooral anders dan de mensen die ze in het straatbeeld in Parijs en elders konden tegenkomen en die, net zoals zijzelf, kledij van dezelfde herkomst droegen (uit bijvoorbeeld Frankrijk, België, Groot-Brittannië of tegenwoordig India of China). | |
[pagina 35]
| |
Meer lagen, ...dubioDe Franse staat heeft de museale vertaling van de net vermelde hedendaagse inzichten uit de historiografie en etnologie een steuntje in de rug gegeven door de klederdrachttentoonstelling uit te roepen tot exposition d'intérêt national. De tentoonstelling is te gast bij oude productieplaatsen van regionale identiteit die - zoals het volkskundemusea die in de 21e eeuw willen overleven, betaamt - nu ook plekken van reflexiviteit geworden zijn: het Musée de Bretagne in Rennes, het Musée du Faouët in Le Faouët, het Museon Arlaten in Arles, ... Ikzelf kon de tentoonstelling in juli 2008 tijdens mijn zomervakantie bekijken te Arles. Inderdaad, wie grondig toekijkt, leest en zijn tijd neemt om de expo te laten inwerken, krijgt de reflexieve boodschap mee. Het fenomeen van klederdrachten of het regionaal kostuum wordt helemaal gedeconstrueerd, in een historische context geplaatst, in al zijn complexiteit belicht, aan economische en culturele ontwikkelingen gerelateerd, ... En toch, altijd weer die dubbelzinnigheid. Midden in de tentoonstelling zaten vrouwen in klederdracht die probeerden uit te leggen hoe bepaalde vormen van kant werden gemaakt. Net voor en achter de tentoonstelling stonden, bij en haast in de vaste collectie van het Museon Arlaten, bevallige Franse deernes in klederdracht om de gasten te verwelkomen. Ik wil proberen te geloven dat het briljante aanvullingen waren op de tentoonstelling, om mensen in een vervreemdende performance te confronteren met of voor te bereiden op Des habits et nous. Goedgelovigheid en klederdracht gaan hand in hand. De toeristen in Hawaïshirts en andere zomerhemdjes made in China en andere bezoekers die ik zag passeren, speelden verbazend goed mee, namen de aangeboden ‘authentieke streekproducten’ met de glimlach aan en gingen welwillend mee op de foto. Ik heb niet durven vragen wat de vriendelijke vrouwen in klederdracht in het museum van de tijdelijke tentoonstelling dachten en hoe ze zich tot de daar gebrachte boodschappen en inzichten wensten te verhouden. Het zijn andere circuits, andere rollen, andere spelregels. Een rondreizende tentoonstelling is de vaste collectie niet, een performance is een bijzondere ontmoeting. Een museum is het ‘echte leven’ niet, beide lopen in elkaar over: ‘l'un et l'autre sont mêlés.’
Zoals ook zo'n betoverende show, die we op 8 augustus mochten bekijken, als je erin opgaat, even de indruk geeft dat je diversiteit of andere streken en andere bevolkingsgroepen kunt begrijpen, dat de wereld één is in verscheidenheid en dat je dit in enkele beelden kunt vatten. Niet iedereen kan een wereldwijd succes helemaal pruimen en diverse journalisten gingen graven naar details en losse eindjes. Naargelang de dagen van de Olympische zomerspelen van 2008 vorderden, werd duidelijk dat de magistrale openingsceremonie, die honderden miljoenen televisiekijkers ter wereld betoverd had, toch wel enkele trucs van de elektronische en (toegepast) etnologische foor bevatte. Journalisten van de landen van karaoke, special effects, dubbing en lip-synching (Japan, de Verenigde Staten en Frankrijk) toonden aan dat het meisje dat ‘Hymn to the Motherland’ leek te zingen, eigenlijk lipte of playbackte, een stand-in voor een meisje met een prachtige stem maar minder telegeniek of misschien minder stressbestendig. Een trucje zo oud als de straat, zoals de Hollywood-klassieker ‘Singing in the Rain’ al toonde. Ook de prachtige footprint fireworks die we op televisie zagen, bleken ‘pre-recorded and digitally enhanced’. En dan moest de klap op de vuurpijl nog komen. Er was een ‘probleem’ met de representatie van de zesenvijftig ‘etnieën’. Bij de openingsceremonie waren de kinderen die rond de nationale vlag liepen, weliswaar gekleed in de klederdracht van de etnische minderheden in China, met inbegrip van probleemgebieden zoals Tibet of Xinjiang, terwijl ze toch allemaal ‘Han’ gelabeld konden worden (naast ‘kind’ of ‘Chinees’ of ‘acteur’). Plots was de wereld te klein. Het bericht werd gelanceerd door de Wall Street Journal op 14 augustus 2008 onder de titel: ‘Chinese Children in Ethnic Costume Came From Han Majority’.Ga naar eind13 Ze hadden een begeleider van de groep van zesenvijftig kinderen, Yuan Zhifeng, kunnen interviewen en stelden daarbij vast dat het een optreden betrof van de Galaxy Children's Art Troupe, waar vooral ‘Han-kinderen’ lid van zijn. De journalisten van de Wall Street Journal verbonden dit met de praktijk in China om etniciteit te erkennen op de nationale identiteitskaart: elk ouderpaar wordt uitgenodigd om hun kind in één van de zesenvijftig etnische groepen te identificeren. 92% van de 1,3 miljard mensen in China wordt als Han beschouwd of beschouwt zichzelf zo. Daarnaast wordt, abstractie genomen van de aanwezige expats, de rest van de Chinezen - toch nog een slordige 104 miljoen mensen(!), kortom meer dan de bevolking van Frankrijk en Nederland samen - als minderheid beschouwd, ingedeeld in vijfenvijftig hoofdsoorten. Mensen uit die categorieën wordt bij officiële gelegenheden, zoals parlementaire bijeenkomsten, gevraagd om hun traditionele kostuums te dragen, terwijl de Han-Chinezen dan in westerse pakken (‘made in China’) rondlopen. De Wall Street Journal-journalisten vergeleken de openingsceremonie met het gebruik bij grote sportmanifestaties in de Verenigde Staten om ‘indianen’ in ‘indianen-outfit’ te laten dansen of paraderen; een gebruik waar nu stilaan problemen rond ontstaan met het oog op ‘politieke correctheid’. De journalisten probeerden op straat ook negatieve reacties bij Chinezen te sprokkelen, zowel bij Han als bij anderen. Die zagen echter geen graten in het verhaal, maar net een erkenning van culturele diversiteit. Verder plaatsten de journalisten ook vraagtekens bij het Chinese Ethnic Culture Park nabij het Olympisch dorp. Dat kan nog het best worden omschreven als een soort hedendaags openluchtmuseum, met nagebouwde modeldorpen en acteurs en dansers in ‘traditionele’ kostuums. | |
[pagina 36]
| |
Dit park werd voor en tijdens de Spelen overigens ook occasioneel gebruikt als podium door actievoerders die schermden met de Tibetaanse zaak. De Chinezen hadden dit niet onmiddellijk zien aankomen, zoveel ‘politieke correctheid’ rond klederdrachten en kindjes die daarmee opgetuigd werden. Waren er dan geen reservaten in de Verenigde Staten? Bestonden dan geen openluchtmusea in Europa, Bokrijk en andere, waar mensen in klederdracht rondliepen? Waren er niet tal van shows en manifestaties in klederdrachten in het Westen? En iedereen besefte toch dat dit een openingsshow was, uitgetekend door een regisseur die een boodschap wou overbrengen en daar ook perfect in geslaagd was: diversiteit onder en rond de rode vlag. Toch werden ze onmiddellijk verder aangevallen in een bericht dat verspreid werd door persagentschap Reuters op 14 en 15 augustus. Zelfs een kwaliteitskrant als The Times in Londen kopletterde op 15 augustus 2008: ‘Latest Olympic Scandal Reveals “Ethnic” Children in Ceremony Actually From Dominant Majority’. In de Telegraph was de titel nog duidelijker: ‘Beijing Olympics: “Ethnic” children exposed as fakes in opening ceremony’. De Chinese organisatoren werden door de journalist vastgepind en gepakt op een zinnetje in de uitgebreide persmededeling die verspreid werd naar aanleiding van de openingsceremonie: ‘Fifty-six children from 56 Chinese ethnic groups cluster around the Chinese national flag, representing the 56 ethnic groups’. In kranten in de hele wereld werd op het incident ingegaan, meestal door het licht variëren op het bericht verspreid door Reuters en andere persagentschappen. En passant werd, net als de Wall Street Journal dat deed, ingezoomd op het ‘China Ethnic Culture Park’ in Bejing. Heel kritisch werden de ‘precise re-creations’ van het leven van de zesenvijftig ‘etnische groepen’ van China onder de loep genomen. Er werd aangeklaagd dat in het park, dat tot voor kort de nogal ongelukkige Engelse vertaling ‘China Racist Park’ droeg, de acteurs geen ‘lid’ waren van de ‘etnische minderheden’ die ze moesten uitbeelden. Het is alsof Bokrijk zou worden aangevallen omdat in het Kempense of West-Vlaamse dorp geen rasechte Kempenaars of in West-Vlaanderen geboren acteurs actief zouden zijn (wat overigens, denk ook aan de Kataraktdiscussies, op blauwe maandagen ook effectief tot discussies leidt). Of zoals een lezer op de website van The Times argumenteerde: ‘Come on this is getting really petty if at the London Olympics a non welsh speaking child represented Wales would you make such a fuss?(...). Get real this is pathetic’.Ga naar eind14 Het was op de openingsceremonie van hetzelfde laken een broek: in de zesenvijftig etnische klederdrachten waren leden van de Hangroep te vinden. Dan werd in The Times een zekere dr. Gladney, ‘a professor at Pomona College in the United States’, geciteerd, die haar wijsheid mocht debiteren: ‘In the West, we are obsessed with authenticity in such matters but it's different in China. I'd guess many Chinese would not have a problem with it’. De internationale journalisten maakten grappen met de brave actrices die in de diverse dorpen in het ‘etnisch park’ van Bejing actief waren. Ze trokken onder meer naar de drie vrouwen die in augustus in de zengende hitte in ‘traditionele Mongoolse (winter)mantels’ figureerden in de Mongoolse sectie. Die vrouwen probeerden ongetwijfeld hun job zo goed en creatief mogelijk te doen, toen ze met de journalisten-jagers-verzamelaars uit het Westen geconfronteerd werden. ‘Speaking perfect Mandarin, they insisted they were Mongolian, but when asked to say common phrases such as “Welcome to the Beijing Olympics” in the Mongol language, they could not. “Some things are harder to translate into our language”, said one.’ Slim en elegant excuus; ze hadden de journalisten ook een traditioneel Mongools oplawaai mogen verkopen, een andere manier van reageren, aangezien de impliciete spelregels in het park niet gevolgd werden. Hadden ze inderdaad, tot volledige bevrediging van de Westerse journalisten, Chinese schoolkinderen en toeristen, drie jonge talenten uit Mongolië moeten wegrukken om in Beijing in de zengende hitte Mongool te zitten wezen?Ga naar eind15 In de krant The Independent ging men nog verder en klaagde men aan dat er ‘fake children at the Olympics opening ceremony’ gesignaleerd waren.Ga naar eind16 In discussiefora ging men andere titels gebruiken om het bericht van Reuters aan te kondigen, waarvan ik deze eigenlijk nog de mooiste en meest veelzeggende vind: ‘China's fake ethnic costumes during the opening Ceremony’.Ga naar eind17 | |
[pagina 37]
| |
© Belga
Maar hoe zit dat nu ook alweer precies met die klederdrachten en authenticiteit? Wat leert recent onderzoek over de geschiedenis van dit soort kleedgedrag en symbolen? Midden augustus 2008 leek er iets onherroepelijks gebeurd te zijn in de wereldwijde geschiedenis van klederdrachten en werd misschien een cyclus die in 1876 op de wereldtentoonstelling van Parijs geopend werd, gesloten. Het is natuurlijk niet de in de Franse periferie rondreizende tentoonstelling en het bijbehorende boek dat we hier hebben gepresenteerd, dat daarvoor verantwoordelijk is, maar wel de persaanvallen op onderdelen van een wereldwijd gesmaakte openingsceremonie. De gevolgen zijn moeilijk te overzien. Wat krijgen we in het multiculturele Londen, met een hoge concentratie aan Pakistani, Indiërs en Chinezen (al dan niet in Chinatown) te zien? Ik vermoed dat er geen klederdrachten te zien zullen zijn of dat er anders opnieuw een interessante reflectie bij past. Erfgoedwerkers en klederdrachtexperts hebben vier jaar om zich klaar te maken om olympisch te scoren. |
|