Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed. Jaargang 1
(2008)– [tijdschrift] Faro. Tijdschrift over Cultureel Erfgoed– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |||||||||||||||||
Topstukkendecreet | Leon SmetsGa naar eind1
| |||||||||||||||||
TopstukkendecreetGa naar eind2Het Topstukkendecreet, officieel het ‘Decreet houdende de bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang’, dateert van 24 januari 2003 en regelt de bescherming van het roerend cultureel erfgoed dat voor de Vlaamse Gemeenschap in Vlaanderen bewaard moet blijven omwille van zijn bijzondere archeologische, historische, cultuurhistorische, artistieke of wetenschappelijke betekenis. Met dat doel wordt een lijst opgesteld van zeldzame en onmisbare cultuurgoederen - de topstukkenlijst - waarop de wet van toepassing is. Enkel de ‘zwaargewichten’, die beantwoorden aan de strenge cumulative selectiecriteria ‘zeldzaam en onmisbaar’, worden op de lijst van dit roerend cultureel erfgoed geplaatst. Zeldzaam betekent dat er zich uiterst weinig andere gelijke of gelijksoortige voorwerpen of verzamelingen in dezelfde staat in Vlaanderen bevinden. Onmisbaar betekent dat het voorwerp of de verzamelingen minstens één van de volgende vier eigenschappen bezit: een bijzondere waarde voor het collectieve geheugen, een schakelfunctie, een ijkwaarde of een bijzondere artistieke waarde (zie afbeelding stroomdiagram). Een dergelijk lijstensysteem - dat ook in Duitsland en Nederland in gebruik is - biedt een aantal belangrijke voordelen tegenover het zogenaamde categorieënsysteem, dat in een aantal landen, zoals onze buurlanden Frankrijk en Groot-Brittannië, gehanteerd wordt. Een eerste voordeel betreft de rechtszekerheid, zowel voor de eigenaar, de handelaar als de overheid. Deze rechtszekerheid is het gevolg van het duidelijke statuut dat cultuurgoederen hierdoor krijgen. Staat het op de topstukkenlijst, dan is het cultuurgoed beschermd. Zo niet, dan is het niet beschermd, tenzij het behoort tot de cultuurgoederen die integrerend deel uitmaken van een beschermd monument, inzonderheid de bijhorende uitrusting en de decoratieve elementen, zoals beschreven in het ‘Decreet tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten’ (3 maart 1976.) Verder vergt een lijstenbenadering weinig bureaucratie en leidt het tot een minimale ontwrichting van de kunsthandel. Nadeel is dan weer dat mogelijk belangrijke cultuurgoederen, waarvan het bestaan of de aanwezigheid in Vlaanderen bij de overheid niet bekend zijn, buiten de bescherming van een dergelijk lijstensysteem vallen en bijgevolg zonder enige belemmering uitgevoerd zouden kunnen worden. Voorwaarde voor opname in de topstukkenlijst is dat de cultuurgoederen zich in Vlaanderen bevinden, in de decreettekst omschreven als: het Nederlandse taalgebied, of instellingen die gevestigd zijn in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap. Cultuurgoederen die zich in andere, onder andere federale instellingen in Brussel en in het Franse taalgebied situeren, komen niet in aanmerking voor opname in de topstukkenlijst. In Brussel is de federale overheid bevoegd, in Wallonië de Franse Gemeenschap. De nationaliteit van de maker of kunstenaar of de herkomst van het cultuurgoed speelt daarbij geen rol. In eerste instantie wordt bij de term ‘cultuurgoederen’ vaak aan kunstwerken gedacht, maar naast kunstwerken gaat het onder andere ook om archeologische objecten, resten van monumenten, archieven, meubelen, fossielen, etnografica, textiel, gedrukte werken, manuscripten, oude machines et cetera. De term ‘cultuurgoed’ heeft binnen dit kader - terecht overigens - een heel brede betekenis. De samenstelling van de topstukkenlijst | |||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||
→ James Ensor, Kinderen aan het ochtendtoilet (1886). Museum voor Schone Kunsten Gent. Foto: Hugo Maertens © SABAM - Belgium 2004
| |||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||
gebeurt op advies van de Raad voor het behoud van het roerend cultureel erfgoed (de Topstukkenraad) die zich daarvoor baseert op door experts opgestelde ‘proeflijsten’, voorbereidende studies per deelgebied. Op 1 September 2008 waren er 203 individuele voorwerpen en dertien verzamelingen van topstukken beschermd. De opstelling van de topstukkenlijst is en blijft een work in progress. Voor de topstukken gelden beschermingsmaatregelen inzake fysische ingrepen, en voor deze objecten kunnen restauratiesubsidies aangevraagd worden. Die subsidies kunnen tot maximum 80% van de kosten voor conservatie en restauratie belopen. Een topstuk kan niet buiten Vlaanderen worden gebracht zonder voorafgaande toelating van de overheid. Dit gaat zowel om tijdelijke (bijvoorbeeld voor een tentoonstelling) als definitieve uitvoer (bijvoorbeeld door een verhuis of verkoop). Deze toelating wordt op eenvoudig verzoek afgeleverd. Deze toelating kan niet worden geweigerd zonder dat de Vlaamse overheid zich engageert tot aankoop van het voorwerp tegen de marktwaarde en dit binnen een redelijke termijn. | |||||||||||||||||
De proeflijstenSinds 2003 werden er diverse proeflijsten opgesteld: | |||||||||||||||||
De criteriaGa naar eind3Een roerend goed of een verzameling met een archeologische, cultuurhistorische, historische, artistieke of wetenschappelijke betekenis voor de Vlaamse Gemeenschap kan op de topstukkenlijst geplaatst worden indien het beantwoordt aan de selectiecriteria ‘zeldzaam’ en ‘onmisbaar’ (cumulatief). Voor collecties gelden dezelfde criteria, met dien verstande dat het vaak de onderlinge samenhang is van de objecten die tot de verzameling behoren, die het belang van de collectie uitmaakt. Op die manier is het mogelijk dat een collectie in de lijst opgenomen wordt, terwijl elk stuk afzonderlijk uit die collectie op zich een geringer belang heeft en op zich niet voor opname in de lijst in aanmerking zou komen.
‘Zeldzaam’ betekent dat er weinig andere gelijke of gelijksoortige voorwerpen of verzamelingen in dezelfde staat in de Vlaamse Gemeenschap aanwezig zijn. Unieke voorwerpen of verzamelingen voldoen uiteraard per definitie aan dit criterium. Zo bijvoorbeeld het enige gekende kunstwerk in Vlaanderen van een kunstenaar van wie het oeuvre binnen de kunstgeschiedenis een belangrijke plaats inneemt. Mooie voorbeelden zijn het beeldhouwwerk O.-L.-Vrouw met Kind van Michelangelo (Brugge, Kerk O.L. Vrouw) en het schilderij Jacopo Pesaro door paus Alexander VI aan H. Petrus getoond door Titiaan (Antwerpen, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen). De notie zeldzaamheid is echter duidelijk ruimer dan dit en moet worden begrepen in verhouding tot het geheel. Zo moet - om in de kunstensector te blijven - zeldzaamheid geïnterpreteerd worden in verhouding tot de totaliteit van het oeuvre van een kunstenaar. Een werk kan binnen dit kader zeldzaam zijn qua thematiek, qua periode, qua techniek, qua artisticiteit et cetera. Van één kunstenaar kunnen (en moeten) op die manier om uiteenlopende redenen diverse werken in de lijst van beschermde voorwerpen opgenomen worden. | |||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||
Antifonarium Tsgrooten (1522)Ga naar eind4 Universiteitsbibliotheek Gent
‘Onmisbaar’ betekent dat het voorwerp of de verzameling minstens één van de volgende vier eigenschappen bezit: een bijzondere waarde voor het collectieve geheugen, een schakelfunctie, een ijkwaarde of een bijzondere artistieke waarde.
| |||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||
Een ‘topstuk’ moet dus zeldzaam én onmisbaar zijn. Bij de toepassing van deze criteria speelt de geografische oorsprong van het object geen rol. | |||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||
Internationale contextMet het Topstukkendecreet van 2003 was Vlaanderen-op lerland na (National Cultural Institutions Act, 2007) - een van de laatste in het peloton voor het uitvaardigen van beschermingsmaatregelen voor het roerend cultureel erfgoed, kaderend binnen internationale aanbevelingen en conventies, en binnen de EU-regelgeving. De Franse Gemeenschap van België werkt op dit ogenblik aan de uitvoeringsbesluiten van een eigen decreet (Décret du 11 juillet 2002 relatif aux biens culturels mobiliers et au patrimoine immatériel de la Communauté Française). Ook de Duitstalige Gemeenschap bereidt een decreet voor de bescherming van het roerend erfgoed voor. Bij de oprichting van de Europese Gemeenschap voorzag het Verdrag van Rome van 25 maart 1957 onder andere het vrij verkeer van goederen, maar liet een afwijking toe waar het de bescherming van het nationaal historisch, archeologisch en artistiek patrimonium betreft. Met het wegvallen van de douanecontroles aan de binnengrenzen van de Europese Unie in 1992 rezen dan ook problemen op het vlak van de afdwingbaarheid van deze nationale beschermingsmaatregelen. Daarom werden er nieuwe verordeningen ingevoerd (nr. 3911/92 van de Raad van 9 december 1992) betreffende de uitvoervergunningen. In België leveren de gemeenschappen deze vergunningen af voor de uitvoer van bepaalde categorieën van cultuurgoederen. De Europese verordening is sinds 1 april 1994 van toepassing, negen jaar voor de inwerkingtreding van het Vlaamse Topstukkendecreet. Zoals eerder vermeld opteerde de Vlaamse Regering voor het systeem van oplijsten van beschermde voorwerpen en collecties, in tegenstelling tot het werken met categorieën zoals in verschillende Europese landen in voege is. Een kort overzicht van de situatie in onze buurlanden. | |||||||||||||||||
NederlandHet dichtste staat onze wetgeving bij deze van Nederland. Ook daar wordt uitgegaan van een lijst van beschermde objecten en verzamelingen die een bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis hebben (Wet van 1 februari 1984 tot Behoud van Cultuurbezit). De wet is van toepassing op voorwerpen die eigendom zijn van particulieren, verenigingen en stichtingen. De criteria voor de plaatsing van voorwerpen op de lijst zijn ‘onmisbaarheid’ en ‘onvervangbaarheid’. Voor de (definitieve of tijdelijke) uitvoer van op de lijst geplaatste goederen is een voorafgaande toelating vereist van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. De uitvoervergunning kan worden geweigerd indien door de uitvoer ‘de teloorgang van het voorwerp voor het in Nederland aanwezige cultuurbezit te duchten is’. Een weigering van een vergunning geldt van rechtswege als aanbod van de staat tot aankoop van het beschermde voorwerp door de staat, tegen de met de potentiële koper overeengekomen verkoopprijs. Als het aanbodOude man in een kroeg van Adriaen Brouwer (17e eeuw). Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen
niet tot een aankoop leidt (bijvoorbeeld omdat de overheid niet genoeg fondsen kan verzamelen om het goed aan te kopen), kan de uitvoer niet meer worden geweigerd. | |||||||||||||||||
DuitslandIn Duitsland regelt een federale wet van 5 augustus 1955 (Gesetz zum Schutz deutschen Kulturgutes gegen Abwanderung) de bescherming van het cultuurbezit. Ook hier wordt een lijstsysteem met een vergunningsysteem gecombineerd. De samenstelling van de lijst van beschermde goederen behoort er tot de bevoegdheid van de Länder en niet tot die van de federale staat. Voor de plaatsing op de lijst worden twee onderling afhankelijke criteria gehanteerd: het goed moet deel uitmaken van het Duitse cultuurbezit en de uitvoer ervan moet een aanzienlijk verlies betekenen voor dit cultuurbezit. In principe komen enkel goederen in privéhanden in aanmerking voor de lijst. De uitvoer van op de lijst voorkomende goederen is afhankelijk van de toelating van de federale minister van Binnenlandse Zaken, die een beslissing neemt na een bijzondere commissie te hebben gehoord. In geval van weigering bestaat geen wettelijke aankoopverplichting of voorkooprecht in hoofde van de staat, noch heeft de eigenaar recht op vergoeding. In de praktijk proberen de federale en landelijke overheden een billijke regeling te treffen met de eigenaar als die om financiële redenen verplicht is te verkopen. | |||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||
FrankrijkFrankrijk kent drie categorieën van culturele goederen: goederen in vrije circulatie, goederen onderworpen aan uitvoercontrole en goederen die als ‘nationale schatten’ gekwalificeerd worden. Nationale schatten zijn beschermde voorwerpen of archieven, en andere voorwerpen die van wezenlijk belang zijn voor het nationaal erfgoed omwille van hun band met de geschiedenis, kunst of archeologie. De definitive uitvoer van nationale schatten is verboden. De staat kan geen voorwerp beschermen zonder de toestemming van de eigenaar en zonder hem hiervoor behoorlijk te vergoeden. ↓ Liber Floridus (1121).
Universiteitsbibliotheek Gent, Hs. 92 | |||||||||||||||||
Groot-brittanniëIn Groot-Brittannië is de regeling gebaseerd op een Act of Parliament van 1939. Het Britse regime is niet op een lijst, maar op categorieën gebaseerd. Diverse categorieën van culturele goederen mogen enkel geëxporteerd worden mits een voorafgaande toelating door de Secretary of State for National Heritage afgeleverd is. In 1952 werd een adviesorgaan opgezet (het zogenaamde Waverley committee) om de Secretary of State te adviseren bij het nemen van een beslissing tot het verlenen of weigeren van een uitvoervergunning. Ook de uitvoer van werken van levende kunstenaars kan worden geweigerd. Wanneer een vergunning vereist is, wordt het voorwerp in kwestie verwezen naar een expert-adviseur. Deze zal het object beoordelen aan de hand van de drie Waverley-criteria, zijnde: een speciale band met de geschiedenis en de gemeenschap van het Verenigd Koninkrijk, uitzonderlijk esthetisch belang, of uitzonderlijke betekenis voor de studie van een bijzonder domein van de kunsten, het onderwijs of de geschiedenis. Als het object beantwoordt aan een van deze criteria wordt de zaak verwezen naar de Reviewing Committee on the Export of Works of Art, die de Secretary of State adviseert of een vergunning moet worden verleend, dan wel of het afleveren ervan opgeschort moet worden voor een bepaalde periode (meestal zes maanden) om de staat, of een andere publieke of privékoper binnen het Verenigd Koninkrijk, de kans te geven (en de nodige fondsen in te zamelen) om het werk aan te kopen tegen de marktwaarde (fair market price). Als er geen koper bereid wordt gevonden een aanbod te doen, wordt de vergunning verleend en mag het voorwerp het land verlaten. | |||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||
Nadeel van een categorieënsysteem - zoals bijvoorbeeld ook in landen als Spanje, Portugal, Italië en Griekenland gehanteerd wordt - is dat het, zeker als de categorieën uitgebreid zijn, veel meer bureaucratie vereist en minder duidelijk aangeeft of een cultuurgoed al dan niet onder de beschermingsmaatregelen valt, de kunsthandel bemoeilijkt en vaak ook gepaard gaat met een verregaander inperking van de rechten van de eigenaar. Dit laatste leidt dan weer tot een illegale handel en een parallelle zwarte markt die de resultaten van de beschermingswetgeving in belangrijke mate ondermijnt. ↓ Lucas d'Heere, Théâtre de tous les peuples et nations de la terre avec leurs habits et ornaments divers, tout anciens que modernes (16e eeuw). Universiteitsbibliotheek Gent, Hs. 2466
Dat waren de redenen om in 2003 - toen het Topstukkendecreet gestemd werd - voor een lijstensysteem te kiezen. De andere optie was om een categorieënsysteem ‘Engelse stijl’ in te voeren, een categorieënsysteem in combinatie met een groot respect voor de individuele eigendomsrechten. De vrees dat de toepassing van een dergelijk systeem tot een al te grote bureaucratie zou leiden - zeker voor een kleine regio als Vlaanderen - leidde tot de uiteindelijke keuze voor een lijstensysteem. | |||||||||||||||||
ProactiefParallel met het Topstukkendecreet - de opstelling van de topstukkenlijst is onvermijdelijk een werk van lange adem - spoort een proactief beleid van verwerving van uitzonderlijke werken of verzamelingen. Dit houdt in dat de Vlaamse minister van Cultuur ernaar streeft om belangrijk erfgoed aan te kopen dat voldoet aan de inhoudelijke criteria voor opname in de topstukkenlijst, maar om diverse redenen - bijvoorbeeld omdat het werk zich niet in Vlaanderen bevindt - niet rechtstreeks in de lijst opgenomen kan worden. Zo bijvoorbeeld het werk Pierrot et Squelette en jaune (1893) van de hand van James Ensor. Het schilderij (38 × 48 cm) stamt uit de meest creatieve periode van Ensor en werd ook door de schilder zelf zeer naar waarde geschat. Het werd door de Vlaamse overheid in 2007 in de Verenigde Staten aangekocht en ‘naar huis gebracht’. Pierrot et Squelette en jaune werd, evenals het zopas verworven Kinderen aan het ochtendtoilet, in bruikleen gegeven aan het Gentse Museum voor Schone Kunsten en werd ondertussen ook opgenomen in de topstukkenlijst.
Met de aankoop van de collectie-Ghysels verwierf de Vlaamse overheid in 2007 een van de laatste omvangrijke privécollecties van dans-, straat-, en kermisorgels uit de eerste helft van de 20e eeuw in België. Het is de bedoeling om deze verzameling (deels of geheel?) in de topstukkenlijst op te nemen. Deze collectie speelt vanaf 12 oktober 2008 ten dans op de vierkante binnenplaats van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel (Jubelpark). Een ander voorbeeld van dergelijk proactief beleid is de aankoop, op 1 februari 2008, van het Antifonarium Tsgrooten. Noch de Koninklijke Bibliotheek, noch de Koning Boudewijnstichting konden of wilden het werk aankopen, zodat de Vlaamse overheid zich meer en meer profileert als ‘buyer of last resort’. Het Antifonarium werd in bruikleen gegeven aan de erfgoedbibliotheek van de Gentse Universiteit. Met de hierboven vermelde aankoop van een aan Adriaen Brouwer toegeschreven paneeltje, te bezichtigen in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen, toont 2008 de verdiensten van een proactief beleid dat de peripetie van het Gruuthuse-handschrift van het jaar voordien naar de achtergrond verdrijft. | |||||||||||||||||
SleutelwerkenDe regeling-Sleutelwerken is nauw verstrengeld met dit proactieve topstukkenbeleid. Waar in het proactieve beleid het object en het belang van het object op zich centraal staan, vertrekt de regeling-Sleutelwerken vanuit de opbouw van de collectie van de individuele Vlaamse musea, archieven en erfgoedbibliotheken: bij de uitbouw van hun collectie worden de cultureel-erfgoedinstellingen geconfronteerd met de hoge marktwaarde van stukken die een essentiële sleutelfunctie hebben voor hun collectie. De verwerving van dergelijke ‘sleutelwerken’ voor hun collectie is voor deze instellingen onhaalbaar. Het is dan ook daar dat de Vlaamse Overheid voor de ‘collectie Vlaanderen’ (het geheel van de publieke cultureel-erfgoedcollecties in Vlaanderen) het verschil kan maken. Cultureel-erfgoedorganisaties met een internationale of landelijke uitstraling kunnen binnen de regeling-Sleutelwerken aankoopvoorstellen indienen. Indien mogelijk wordt het voorgestelde werk aangekocht door de Vlaamse Gemeenschap en vervolgens in langdurige bruikleen gegeven aan de erfgoedinstelling in kwestie. Bij de aankoop van het eerste sleutelwerk in 2004 werd geen beleidsmatige link gelegd met het toen pas ingevoerde Topstukkendecreet. Dat gebeurde pas bij de aankoop van het | |||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||
tweede sleutelwerk, Provacar, van Panamarenko (2005). In de aankoopargumentatie voor een sleutelwerk wordt van dan af het topstukkengehalte van het werk getoetst: voldoet het werk aan de criteria ‘zeldzaam’ en ‘onmisbaar’? Alleszins wordt in de communicatie vooral het gegeven dat een ‘topstuk’ - begrijp: een stuk dat aan de inhoudelijke criteria voor opname in de topstukkenlijst voldoet - werd aangekocht, sterk uitgespeeld, waardoor het wezenlijke onderscheid tussen de concepten ‘sleutelwerk’ en ‘topstuk’ in het Vlaamse erfgoedbeleid de lezer dreigt te ontgaan. Veel sleutelwerken zijn topstukken en omgekeerd. Dit is uiteraard logisch: topstukken zullen, net omwille van hun belang, quasi altijd ook sleutelwerken zijn voor collecties. En omgekeerd zullen sleutelwerken voor collecties vaak ook ‘topstukkwaliteiten’ in de zin van het Topstukkendecreet hebben.
In het beleidsdiscours over topstukken en vooral over de sleutelwerkenregeling blijft het principe van subsidiariteit van de Vlaamse Gemeenschap en de andere actoren, in het bijzonder de steden en provincies als inrichtende machten van vele erfgoedinstellingen in Vlaanderen, een belangrijke inspiratie. Waar de Vlaamse Gemeenschap bij de collectieopbouw van de ‘collectie Vlaanderen’ haar beleid zal focussen op taken en verantwoordelijkheden die niet door de andere overheden of het bevoegde gezag van de erfgoedinstellingen ingevuld (kunnen) worden, zullen de steden, gemeenten en provincies als bevoegd gezag of als ondersteunende / subsidiërende overheid een belangrijke rol spelen voor hun erfgoedinstellingen. Deze zullen zich evenzeer voor de uitdaging geplaatst zien om hun collectiebeleid ter harte te nemen en een (pro)actief verwervingsbeleid te voeren, alvorens de waarde van de beoogde objecten of verzamelingen de pan uitrijst. | |||||||||||||||||
VerwervingslijstBinnen de regeling-Sleutelwerken werden de voorbije jaren de volgende stukken en archieven door de Vlaamse Gemeenschap verworven: | |||||||||||||||||
Het budgetDe budgetten voor de aankoop van topstukken en sleutelwerken fluctueren sterk. In het jaar 2008 beliep het totale budget voor deze aankopen een uitzonderlijke 4.2 miljoen euro. | |||||||||||||||||
TeruggaveIn het topstukken- en sleutelwerkendebat spreekt men haast onvermijdelijk in termen van superlatieven. Dat neemt niet weg dat de betekenis van het erfgoed voor de gemeenschap er in belangrijke mate een is van betrokkenheid en gemeenschapsbelang. Enigszins in de luwte van het Vlaamse erfgoedbeleidsinstrumentarium zijn er de Europese legistieke instrumenten en richtlijnen, zoals de EEG-richtlijn betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van de lidstaat zijn gebrachtGa naar eind5, sinds 28 oktober 1996 omgezet in een gelijknamige Belgische wettekst. In de slipstream van de toenemende maatschappelijke aandacht voor cultureel erfgoed worden lokale erfgoedbeheerders en bestuurders zich sterker bewust van de betekenis van het (lokaal) erfgoed voor de gemeenschap en van hun verantwoordelijkheid hierin. Zowel voor het erfgoed dat er nog is, als voor wat verdwenen is. Het is geenszins denkbeeldig dat erfgoedbeheerders deze wettelijke mogelijkheden zullen aanwenden om gerechtelijke stappen te ondernemen teneinde werken terug te vorderen van de door hen als wederrechtelijke bezitter beschouwde (buitenlandse) houder. Zelfs als het niet om topstukken gaat, maar omwille van de waarde van het cultuurgoed voor de plaatselijke gemeenschap. |
|