Excelsior. Jaargang 1(1913-1914)– [tijdschrift] Excelsior (1913-1914)– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 136] [p. 136] Gij hebt mijn hart gevangen. Gij hebt, o God, mijn hart gevangen; Uw duifken is 't voortaan; een band Om zijnen hals hebt gij gehangen: Nu mag het vliegen..... aan uw hand! Och, losse uw snoer niet! houd de lijn Voor eeuwig vast in waaksche handen, Al wringt uw diertje om vrij te zijn En weg van U, in vreemde landen. Het ziet - Ge weet het! - naar uw strikken Zoo noo zijn halsje soms geplooid; 't Wil gulzig gaan op korrels pikken Door úwe vingren niet gestrooid. Het beste van uw voorraad, laf En smaakloos smaakt het dan, en 't koren Uit uwe schuur lijkt ijdel kaf Bij 't graan gerijpt op ander voren. Wanneer 't in grenzelooze lochten Zijn vrije zusters ziet gezwind De vlerken slaan tot verre tochten En varen mee met elken wind, Zoo hoog en wijd als hen haar wensch En kloeke schachten kunnen dragen, Dan is 't U moe, en rukt de trens Om vrij hen achterna te jagen. Doch toom het in, en laat het spartelen, Al valt een pluimpje of twee daarbij. Geen medelij bij 't angstig martelen Als om nog, zonder medelij, Uw lintje toe te halen. - Heer, Uw duifje kiest alle oogenblikken - Veeleer dan ooit 't ontvliegen weer - Te sterven in uw liefdestrikken. P. Valerius Mahy, O.F.M. Vorige Volgende