hij dan het socialisme, dat er zulke prachtige theorieën op nahoudt en zich zoo verleidelijk weet voor te doen aan sommige jongeren, warm van gevoel en verbeelding.
En Simoens, een fijngeestige teerzielige knaap, was zelf groot gegroeid aan eene karige werkmanstafel, en toen hij enkele jaren nadien zijnen kiel van schildersgast aantrok - omstreeks 1898 - kwam hij aanstonds in botsing met de maatschappelijke misstanden die toen zoo talrijk en zoo nijpend heerschten.
Om hem heen voelde hij de werkende massa drummen en stampen, hitsig en mistevreden... Daar hing in de lucht iets van oproer en koortsachtig verwachten, zooals iedere geweldige reactie - en of de opkomst van het socialisme in Vlaamsch België geweldig is geweest, weet iedereen - met zich medebrengt.
Simoens liet zich juichend mede oppakken door die wervelwind, en zoo schrijft hij zelf: ‘Op korten tijd was ik zoo rood geworden dat de kalkoenen me voorzeker in het haar zouden gevlogen hebben, hadden deze anti-socialistische twee-pooters me ergens op hunnen weg moeten ontmoeten.’ (N. d. S. blz. 24).
Hij werkte mede met woord en pen: hij dichtte strijdliederen, hij schreef artikelen vol vuur, hij meetingde voor bomvolle zalen. Kwam hij zelfs niet op het bankje der veroordeelden te zitten, om te verantwoorden over een al te fel aanrandend artikel dat nochtans niet van zijne hand was? En de jongen voelde zich wel tien voet groeien in het gerechtshof, in den waan dat hij daar rond zijn hoofd een oreool van socialistische deugd en zelfopoffering deed schitteren... Hij was de held van den dag, hij werd in de partij gefeest en gevierd, en ‘Vooruit’ bom-tromde met oorverdoovend lawaai eene lof-hymne te zijner eer...
Dit alles wordt ons in de eerste hoofdstukken van het boek verteld met eene buitengewone raakheid van zeggen en schrijven, zoodat het een oprechten lust is naar dien schrijver te luisteren die een zoo frisch en springlevend proza in zijn pen heeft.
Met stijgende belangstelling volgt men hem dan verder in die bladzijden, waar hij ons met pakkend woord verhaalt zijn zielewee en zielestrijd die aanvangen van op het oogenblik dat hij - in latere jaren van rijp besef en kalm oordeel - dwars door al het uitwendig klatergoud, héél dat rot wereldje van socialisme leert kennen en taken kan.
Al zijn jeugdidealen tanen en dorren langzamerhand gelijk gulden herfstbladeren, naarmate hij achter de verlokkende schoonheid der theorieën de walgende kleinheid en leelijkheid der personen en der feiten ontwaart.
En ik ken geen roman, - al stond daar ook de fijnste ziel-en levenskunde uitgebeeld - die al mijne vermogens zoo zeer hield geboeid en gespannen als dit boek, waarin men een ganschen boel scherp-belichte menschen en karakters ziet roeren en handelen en tegen mekaar botsen.
Want dit boek is een volle greep uit het leven; het is gegroeid uit de hartverscheurendste werkelijkheid zooals die werd doorproefd en doorgemaakt, uur aan uur, dag aan dag, door een man die liefde in zich omdroeg, verlangen naar waarheid, dorst naar schoonheid, en die om zich heen - toen de blinddoek der jeugd-illusie, van voor zijn blikken was weggerukt - niets vond dan haat, leugen, en kankerende laagheid van gedachten en gevoelens.
En naarmate we den klop van zijn eerlijk hart al warmer en heftiger voelen jagen door die bladzijden, zoo energiek geschreven en zoo kloekmoedig pleitend