[Vervolg Brievenbus II.
(Tweemaandelijks).
Van 't Schrijversclubje.]
Jorifar. -
Beste jongen, ge staat bij ons reeds op 'n zeer gunstig blaadje aangeteekend hoor, om al uwen geestdrift en propagande voor ‘Excelsior’. En graag zouden wij nu van deze bijdragen willen kunnen getuigen dat het allen pereltjes zijn. Doch neen, dat kunnen we niet, en ook, dat mogen we niet, want dat ware wel den slechtsten dienst dien Willem de Zwijger zou kunnen bewijzen aan ijverige en goedwillige jongens van uw slach. Wij zeggen u dan, met al de rechtzinnigheid waarmede wij eenen jongen zouden toespreken, dien wij genegen zijn en in veilige wegen begeeren te sturen: Jorifar, laat algauw dit gedichten-maken varen, want uwe jeugdige kracht is er nog niet voor opgewassen, en houd u liever aan het proza, waarin zoovele jongens evengoed en veel beter dan in verzen (?), hunne gedachten en gevoelens zouden kunnen verwoorden, indien ze dat maar eens begrijpen gingen. Aldus is uw schetsje: ‘Het Orgeldraaiertje’ reeds heel veel meer waard dan uwe gedichten, en het geeft me de overtuiging dat gij, mits oefening, misschien tot een puik resultaat zult komen. Het zal dus voor uw schrijven zijn evenals het geweest is voor uwe flinke propaganda: de aanhouder wint!