Voorjaarsdagen.
De dag was opgestaan met een zuchtend gekerm van den wind dat wijds en zijds heel de natuur dood klonk. Zwarte grijze wolken dreven als een bende duivels in de lucht en de wind blies en rende lijk een krankzinnige vooruit. Het land waarop hier en daar eenige beeten en magere klavers te rotten stonden, zat lijk versmoord in die oneindige dikke natte lucht. Ginds lag eene beroeste ploeg op eene zij gekanteld, te wachten naar den boer die ze gisteren in eene half-doorwerkte voor had laten steken, en verder aan den draai een zwaargeladen driewielkar in de rotte aarde gezonken. De boomen, naakt en met wijduitgestrekte armen stonden te rillen in de lucht, en schudden de waterdroppels van hun hobbelig getakte af.
't Was àl zoo zwart en vuil in de lucht, en de boeren vroegen zich af hoe de blauwe hemel en de gouden zonnestralen daar nog eens door zouden geraken. Nergens volk op het land, overal is het eenzaam als een kerkhof. Striemend en geeselend valt de regen, en de wind die loeit en wreed zijn leed uitbriescht, blijft alleen meester.
De huizekens en stallen, staan hier en daar midden het land en schijnen zoo klein, zoo nietig nu. De wolken scheren er over in dikke donkere pakken, laag tegen den grond. De wind speelt in de strooien daken en zoeft, en doet de halmpjes kreunend trillen. Uit de schouwen gaan bevende wolkjes op, die dan haastig in de groote wolkenmassa worden geworpen en ongenadig voortgeslingerd.
Ginds waagt zich een beenhouwerskarretje naar buiten. Het paard stapt stil voort en de oude afgeleefde Dorus zit veilig gedoken onder het witte uitgespannen laken. De wind stoot er tegen en de fijne regendroppels dansen en springen er op en doen die huif mat en donker worden; de kar bolt en hotst voort; ze schijnt het eenig levend wezen te zijn dat afwisseling brengt in de eentoonigheid van dien droeven doodschen dag. En ver ziet men het karretje als 't ware wegsmelten in de diepe grauwe lucht. De weg zelf verdwijnt ginder in donkerte en somberheid van zwarte vlagen. Daar komen kraaien en raven aangerend, ze laten zich door den wind voortduwen; met uitgestrekte natte vleugels zoeven