Het onderwijs toch heeft héél het stoffelijk en zedelijk welzijn van een volk in handen; het maakt de toekomst van een land, en die toekomst teekent een tijdperk van bloei of verval, al naar gelang de manier waarop het de opeenvolgende geslachten voor het leven grootkweekt.
Het kon dan niet anders of onze vlaamsche leiders moesten met leede oogen aanzien die noodlottige en heelemaal onlogische leermethode welke alom in onze onderwijsgestichten woekerde.
Door het toepassen van een gansch onpaedagogisch en tweetalig stelsel in het lager onderwijs, verminkt men de natuurlijke groeilijnen van het jeugdig kinderbrein. En inplaats van zijn denkvermogen als een kloeke plant te laten opschieten uit den schoot der moederaarde; - door eigen taal, - groeit het op kwijnend en halfslachtig, als een ziek gewas, uit vreemden grond. Eenmaal groot geworden, gaat de jongen dan den drom der stumperds aandikken, terwijl het meisje als een hersenloos, dwaas gekrullekopt ding, zonder waarde in het leven staat; ofwel, na een paar jaren in een verfranscht gesticht doorgemaakt te hebben, met minachting neerziet op hare moedertaal waarvan zij de schoonheid niet eens vermoedt, en als een slingerplant, weerloos ten prooi is aan al de wuffe mode-windjes die uit Frankrijk hierheen waaien.
Zulk een meisje, vrouw geworden, is gansch onbekwaam tot alle sociaal werk dat zich in deze tijden zoozeer aan haar opdringt, omdat zij niet in voeling kan zijn met haar volk. En eenmaal moeder geworden, en gebogen over de wieg, waar het leven der toekomst sluimert, helpt zij dit leven in zijne heerlijke krachtontluiking mede schenden en verkrenken door eene uitzinnige en tegennatuurlijke opvoeding. En Mgr Rutten, Bisschop van Luik, zegde het heel raak in zijn ‘Acta Congregationis Synodalis’ van 1910:
‘Hij had geen ongelijk, de Vlaamsche redenaar die onlangs te Antwerpen uitriep met droefheid en met eenige bitterheid:
Dat men aan onzen haard de vlaamsche moeders van vroeger terugschenke, en wij zullen er de nationale zeden, de deugden van vroeger bewaren! Maar eilaas! de opvoeding, welke men op heden aan de jonge meisjes geeft, ontrukt ze ons meer en meer!’
De jongen intusschentijd, indien hij de hoogere studiën aanpakt, voelt weldra hoe zijn verstand misgroeid is door dien tweeslachtigen taalvorm naar dewelke het van jongs af aan gekneed werd.
Die zonde tegen de natuur komt hem later al meer en meer duur te staan, naarmate hij dieper het heiligdom van wetenschap en kunst wil binnendringen, en tot het besef geraakt hoe de draagwijdte van zijn gepeins zoo benepen, en zijn kijk op alle dingen zoo fel begrensd is geworden door dien vroegeren aanslag op zijn eigen aard. Want zooals de Fransche wijsgeer Taine het met scherpe waarheid schrijft: ‘De eigen aard is vergroeid met het vleesch, met het bloed, met de lucht en den grond, met den bouw en de werking onzer hersenen en zintuigen.’ (‘Philosophie de l'art.) ’
Alzoo heeft de misvorming van het kinderverstand op de eerste schoolbanken, eenen onheilvollen terugbots door heel het onderwijs van hoog tot laag, en van daar ook op de samenleving.
Alzoo groeien geslachten groot die niet langer het leven van een ras voortschakelen, maar dit verbreken: aan den eenen kant de massa, ongeletterd, zonder