Medewerkers.
‘EXCELSIOR’ begeert dezen aan te moedigen en te geleiden niet liefde en wijsheid. Er wordt hier niet gedaan aan grootmakerij, noch aan litteraire cenakeltjes of clubjes waar de eene het wierookvat kapot slaat op den neus van den andere, doch al wie wezenlijk een pen hanteeren kan en iets te zeggen weet, zal hier vrienden en leidsmannen vinden.
En zie, hier komen te goeder uur eenige rake beschouwingen over kunst welke Stijn Streuvels destijds in ‘Vlaamsche Arbeid’ neerschreef, naar aanleiding van het ‘letterkundig’ werk van een jongere die aan 't loopen wilde eer hij gaan kon.
‘... Het onbeholpene van het “verhaal” zelf vind ik zoo ERG niet - men kan in “woordkunst” wel van NIETS, IETS maken. Maar uwe STIJL is erbarmlijk, of liever er is totaal geen STIJL in uw werk, er is alleen opgeschroefde woorden-rammelarij. Gezelle noemde dat: de taal VERKETEL-BUISCHEN! STIJL is eenvoudiglijk de dingen zeggen gelijk het moet, zonder meer. Stijl is de bewuste of onbewuste tact van den schrijver, waarmede hij zijne schrijfwijze in overeenstemming brengt met het onderwerp dat hij behandelt. Elk ONDERWERP eischt een EIGEN stijl. Gelijk de TOONAARD is in de muziek, zoo is de stijl in letterkunde.’
En verder dan:
‘Schrijven is geen spelletje, het bestaat niet uit wind of uit holle blazen. Schrijven is heel onafhankelijk van naam en roem, onafhankelijk zelf van gekend te zijn op de lijst der aangenomene auteurs of van welwillende en loftuitende recensies. Ik betreur nog altijd den heerlijken tijd toen ik schrijven kon zonder dat er een woord over gesproken werd! Schrijver zijn is: iets voelen, het laten groeien tot een klaar en duidelijk “geheel”, en dat geheel in passende woorden neerpennen zóó dat uw schrift bij uwe lezers het gevoel verwekt gelijk gij het zelf gevoeldet toen gij schreeft. Al 't andere is literatuur en uit den booze! Men moet zijne woorden niet halen bij Querido, noch bij Teirlinck, (noch bij Streuvels! N.D.R.) noch bij niemand - het moeten uwe eigene woorden zijn en de woorden van elkendeen.
Rammelen komt nergens te pas: hooge kunst is EENVOUDIGE kunst en de kunst is ten hoogste naarmate er minder “materie” aan verbruikt is. Naarmate gij stiller werkt zal uw werk u meer genot geven en smakelijker worden aan den verbruiker. Eens dat gij weten zult wát eraan gelegen is, eens dat ge de moeilijkheid van het stieltje snapt - dat ge een zin achter te voren kunt bezien, hem wegen op uwe hand, er af doen, er bij doen wat er aan te veel is of ontbreekt, zult gij bekennen hoe kinderachtig alle lawaai is en alle grootdoenderij, hoe nietig al die bluf van kameraadjes die er niet meer van weten dan gij zelf.’
Wij laten deze pittige beschouwingen van een der grootsten onder onze kunstenaars, aan de overweging van alle jonge schrijvers over. De kunst mag niet ontaarden in een liefhebberijtje of een stieltje dat men zoo maar denkt te kunnen aanleeren gelijk het fietsrijden.