Evangelische Gezangen, om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst in de Nederlandsche Hervormde Gemeenten gebruikt te worden(1806)–Anoniem Evangelische gezangen, om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende LXXX. Kinderlijk toeverzigt. 1. Een ander zij vervuld met schrik, Wanneer hij God hoort noemen; Ik mag 'm in Hem beroemen, Ik vrees voor Hem geen' oogenblik: En waarom zou ik vreezen? Hij wil mijn Vader wezen: 2. Mijn trouwe Vader, die zijn kind, Hoe zeer 't ook af moog zwerven, En tegen Hem 't bederven, Als 't zwarte van zijn oog bemint: [pagina 164] [p. 164] Die 't geen ik heb misdreven Mij altijd wil vergeven. 3. Mijn goede Vader stelt zijn eer In eindeloos ontfermen, Hij luistert naar mijn kermen: Kom ik tot Hem in Christus weêr, Met tranen en met zuchten, Zoo heb ik niets te duchten. 4. Bekommeringen ken ik niet Voor heden of voor morgen; Ik laat mijn' Vader' zorgen: Mijn Vader, die mijn nooden ziet, Zal mij, door heel mijn leven, Al wat mij nut is geven. 5. O zaligheid! wanneer mijn hart, Gespeend aan zijne lusten, In 's Vaders wil kan rusten, Zijn' wensch kan missen zonder smart, En zich kan vergenoegen, Hoe Hij het ook wil voegen. 6. Schenkt Hij mij hier een sober deel, Dat doet Hij uit genade, Iets meerer deed mij schade; 'k Heb weinig; want mij nut niet veel: Zoo Hij niet best liet weten, Hoe Hij 't mij toe moet meten? [pagina 165] [p. 165] 7. Schiet ik aan moed of kracht tekort, Om tegen 't kwaad te strijden, Mijn Vader ziet mijn lijden: Ja, zelfs de tranen, die ik stort, Wil Hij met zorg vergâren, En in zijn flesch bewaren, 8. Zijn immer zonden mij tot smart, Die ik, hoe zij m' ook knagen, Nooit aan een' mensch durf klagen, 'k Ontlast bij Hem mijn zwoegend hart: Want Hij geneest mijn smarte, En reinigt mij het harte. 9. Al blijft in alles, wat zij zegt, Mijn stramme tong schier steken, 'k Durf tot mijn' Vader spreken, Hij kent mijn taal, al spreek ik slecht, Tot staamlen neigt Hij d'ooren, Zelfs zwijgen wil Hij hooren. 10. Wil Hij mij somtijds door verdriet En rampen zwaar kastijden, 'k Draag met geduld dat lijden; Een' bastaardzoon kastijdt Hij niet: En zou 'k die liefdeslagen Dan als zijn kind niet dragen? 11. Ik mag, hoe zeer een ander schrikk', Wanneer Hij God hoort noemen, Ik mag m' in Hem beroemen: Ik vrees voor Hem geen' oogenblik. [pagina 166] [p. 166] En waarom zou ik vreezen, Hij wil mijn Vader wezen. Vorige Volgende