Evangelische Gezangen, om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst in de Nederlandsche Hervormde Gemeenten gebruikt te worden(1806)–Anoniem Evangelische gezangen, om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende LIII. Geloof aan God. 1. Mijn God! wat ooit in mij verdoov', Dat ik altijd aan U geloov', Aan deugd en eeuwig leven; Dan zal 't gevoel van mijn waardij, Hoe hobblig hier mijn pad ook zij, Mijn' boezem nooit begeven. Op welk een' nacht mijn oog ook zink', Schoon ook geen star meer voor mij blink', Met U zal ik niet vreesen: Zweeft Gij m' in nood nog voor 't gezigt, Dan zal, wat om mij vall' of zwicht', Mijn deugd beveiligd wezen. 2. Gij, algenoegzaam in U zelv', Die 't wormje schiept, en 't stargewelf [pagina 111] [p. 111] Met zonnen hebt ontsteken, Zijt ook mijn Schepper, ook mijn stof Bezield' uw liefde tot uw' lof, Niets kan dien band verbreken. Gedachte, die mijn ziel verrukt, Hoe diep in 't stof ter neêrgedrukt, In troost niet aftemeten! 'Ik nietig stipjen in 't heelal Ben, onder 't maatloos schepslental, Niet van mijn' God vergeten!' 3. O! zoo mijn hart, nog afgeleid Door mijne diep' onwaardigheid, Uw liefde kon mistrouwen; Hoe zinkt mijn laatste twijfling neêr, Als ik op uw geschenk, o Heer! De gift uws Zoons, mag schouwen: Och! dat ik starend' op dien Zoon, Altijt tot uw' genadetroon Vertrouwend, vrolijk nader', En, veilig in uw' liefdeschoot, Tot U nog stamel' in den dood, 'Mijn Schepper en mijn Vader!' Vorige Volgende