Evangelische Gezangen, om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst in de Nederlandsche Hervormde Gemeenten gebruikt te worden(1806)–Anoniem Evangelische gezangen, om nevens het Boek der Psalmen bij den openbaren godsdienst– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] XXXI. Onze bestemming. 1. O sterveling! gevoel uw waarde, Wat u in 't stof nog vleit, Uw hart is veel te groot voor d'aarde, Gij leeft voor d'eeuwigheid: De tijd, die alles weg doet zinken, Bepaalt uw grootheid niet; Gij ziet voor uw volmaking blinken Een eindeloos verschiet. 2. Zoudt g'om een wuft geluk hier slaven, Dat bij 't genot reeds vliedt, En met een handvol stofs begraven Wat eeuwig' aanwinst biedt? Uw hart, dat eindloos blijft begeeren, Is niet bestemd voor schijn; Uw grootsche taak is hier te leeren Aan God gelijk ze zijn. 3. Daartoe wordt g', onder smart en strijden, Gevormd en opgevoed; Daartoe vergoot, bij 't vreeslijkst lijden, Uw Heiland eens zijn bloed; Daartoe roept God en sterkt u tevens Door d'Evangelieblaân. Daartoe biedt Hij den Geest des levens, U als uw Vader aan. [pagina 60] [p. 60] 4. Dit aanzijn zal u ras begeven, O mensch! gebruik het wijs; Het heeft, verknocht aan 't volgend leven, Een' eindeloozen prijs: De kleinst' ontwikkling houdt haar waarde, Wat ooit de tijd verstoort; Maar 't zaad, dat hier verstikt in d'aarde, Brengt nimmer vruchten voort. 5. Het stof moog met den wind verwaaijen, Tot vroeger stof vergaârd; De mensch zal eenmaal zeker maaijen, Wat hij hier zaaid' op aard: Hier hangen van geringe schreden Vaak deugd en ondeugd af, Van oogenblikken eeuwigheden Aan gindsche zij' van 't graf. 6. Och! dat wij nimmermeer vergeten, Als ons de zonde vleit, Hoe zij der rest van ons geweten Haar doodlijk striknet spreidt, Hoe diep wij van 't geluk vervielen, Hoe duur wij zijn verlost, En wat de redding onzer zielen Aan Jezus heeft gekost. 7. O Gij, aan wien wij deugd en leven En alles zijn verpligt, Getrouwe Heiland! leer des streven Naar 't rijk door U gesticht; [pagina 61] [p. 61] Dat wij den prijs der menschheid voelen, Zoo hoog door U vereerd, En altijd dat geluk bedoelen, Dat d'eeuwigheid vermeêrt. 8. Dan zal ons hart het stof verachten, Dat dwazen aan zich boeit, En naar de zalig' oorden smachten, Waar 't heil gedurig groeit; Dan zullen w', onder 't aardsch gewemel, Op d'aangewezen baan Voorspoedig rijpen voor den hemel, En dien eens binnengaan. Vorige Volgende