nis met Clawdia, die Hans Castorp, half onbewust, weerstandloos tot in eeuwigheid meent te verlengen, blijkt hij de eerstvolgende werkelijke ontmoeting uit den tijd geraakt.
Met Mann's pessimisme in dezen roman hangt de vorm zeer nauw samen. Hij schrijft koel, scherpzinnig met een uitvoerigheid die ironie is, soms wreed; bijna altijd met een onvergelijkelijke sensitiviteit en diepte waar het om het noteeren van spanningen en spanningloosheid in ontmoetingen en gesprekken gaat. De eerste preciese zin van het verhaal is al verontrustend geladen - er fuhr auf drei Wochen -, en de eerste snelle ontleding van het gewaarworden van berglucht verscherpt dat voorgevoel. Het fatale verloop van het verhaal, het uiterlijke verloop en het innerlijke, ‘tijdelooze’, kondigt zich allereerst aan in het verontrustend op den voorgrond komen van allerlei sensationeele gemeenplaatsen. Het begint met de argelooze opmerking van Hans Castorp bij het temperatuuropnemen, hoe lang en hoe kort zeven minuten duren kunnen, die ongehoorde afmetingen aanneemt; het culmineert in het prachtige intermezzo Strandspaziergang, dat, in een steeds beheerschte en lichtelijk-gelaten voordracht, langs het verdoezelen van alle zekerheden zwiept.
Aan dit alles ontleent de psychologische roman, die de bovenste schicht van den Zauberberg vormt, zijn doordringendheid: in zijn scherpen en strengen psychologischen ijver; en de virtuose teekening van zijn personen, rëeel, maar licht gechargeerd uitsluitend door het herhalen, in een soms wel Dickens-achtige humor, van een stereotype zinswending als markant motief. Zoo is daar de sympathieke heer A.K. Ferge, dem alles höhere ueberhaupt fern lag, niet duidelijker omlijnd dan de meeste vreemden voor ons blijven, voor wie wij een vage welwillendheid over hebben, maar die men dan toch niet meer uit het geheel zou willen missen. Der Zauberberg mag dan een intellectueele roman zijn, maar hoe verfijnd en sensitief is dan toch een zoo uiterst fascineerende passage als die, koel en meesleepend tegelijk, over het opzetten en hooren van grammofoonplaten! Een der knapste hoofdstukken is misschien ‘Fragwürdigstes’. Men realiseert zich hoe ongehoord sterk een schrijver moet staan, om zonder een tendentieus standpunt te kunnen innemen een spiritistische séance zóó adembenemend en tegelijkertijd zoo afwerend te beschrijven, een sfeer op te roepen en na te speuren, die voor de zenuwen absoluut onloochenbaar, en voor de geest absoluut verwerpelijk is. De te gemakkelijke suggestie van trucquage blijft achterwege en is trouwens onmogelijk, de psycho-analyseerende dokter die de seance leidt is zeker een charlatan, maar geen vulgaire bedrieger, en Joachim's verschijning wordt inderdaad zichtbaar; het is bij alle beklemming bijna roerend door de hulpelooze inspanning van het mediamieke meisje en de schaamte van Hans Castorp - toch weten wij op hetzelfde oogenblik onweerlegbaar, met Thomas Mann, en met Hans Castorp, die vanuit zijn geschoktheid het brutale en eenig goede gebaar maakt en het licht opdraait, dat deze guignoleske waarheid geen waarheid is en dat het Unfug zou zijn er niet van weg te loopen. Representatief genoeg, dit
enkele hoofdstuk al, om een Nobelprijs waard te zijn als die beteekenis had.