niks voor mij. Wat gaat mij Hontenburg aan, dat slonzige, morsige volk, dat nog altijd op den zeerooversroem van zijn voorvaderen teert, de armoe aanvaardt als 'n gewoonte, 'n traditie, liever dan den grond te bewerken of naar de weinige fabrieken in Alms of in onze concessiegebieden te gaan.’
‘Er zijn er die de wereld intrekken.... ja, ook dáár.’
‘Als wàt?’ heftigde Volti. ‘Kleine sluwe kooplieden, handswerkslieden, die niet eerder aan den slag willen, of de baas moet de kruik laten rondgaan, en dan de liedjeszangers.... dat tuig is waarachtig nog muzikaal ook, godbetert.’
‘Je hebt veel vooroordeelen. Volti,’ zei Wevens bezadigd. ‘Ze zijn 'n volk met phantazie, ongeorganiseerd, lui en losbandig dikwijls, maar zijn de mieren dáárom zooveel beter dan de krekels? Ik bewonder de kerels, die in barre zon den oogst binnenhalen, de zwaar-geladen tjalken in de Cosveensche vlakte door het zijkanaal sleepen, boomen vellen in de wouden op de Alpacca-bergen, en ook de meisjes, die dag-aan-dag, altijd even netjes, cigaretjes en zeep verpakken.... ze hebben allen voor hun werk iets van hun eigen natuur te overwinnen....’
‘Maar die anderen bewonder je ook, wou je zeggen,’ viel Volti in.
Dadelijk ook knikte Wevens en hij weervroeg: ‘Zou ik 'n dichter zijn, als ik het nièt deed? De meesten meenen, dat er pas sprake is van een praestatie, als het werk recht tegen de natuur ingaat, de mensch zich ertoe forceeren moet. Maar ik zei immers zooeven al, dat ik ook elke natuuruiting bewonder.... heb je ooit zulke mooie stemmen gehoord als van de franke Hontenburgers, wanneer ze in een huis-in-aanbouw hun hamers laten cadanseeren, of ooit zóó zien dansen als bij een volksfeest op de markt in Alms? Dat weet hij even-goed als ik.... de wereld is er om den drommel niet vroolijker op geworden. De zucht naar weelde en comfort heeft ze allemaal versjagrijnd en groen van jaloezie gemaakt. Heb je wel eens op de gezichten gelet, als er 'n bioscoop uitgaat, om 't even, of het in Gorgo, hier in Groot-Andon of in de zwarte hel van Colombieraux-Mines is geweest? Zagen ze er uit, of ze zich geamuzeerd hadden?.... wel-vervloekt, ze leeren de menschen, hoe ze hun geluk moeten opofferen, maar wordt het geen tijd, hun te leeren, hoe ze hun geluk zouden kunnen vinden?’
‘Vroeger heb ik altijd genoeg aan m'n werk gehad,’ merkte Volti stug op. Nu ook voelde Wevens, dat er iets dogmatisch' in Volti's fanatisme school, en in een droefgeestige mildheid na zijn uitval-van-zooeven zei hij zachter: ‘Zeg es eerlijk, was het wel je werk zelf, Volti? Was het niet eerder je trots om hetgeen je bereikt had, je eerzucht om hetgeen je nog van de toekomst verwachtte? Maar wat zouden de havensjouwers in Gorgo, de houthakkers en de fabrieksmeisjes met dien trots en die eerzucht moeten beginnen.... zouden ze niet gelukkiger zijn, als ze in staat waren, 'n frisch lied te zingen, en 'n tarantella konden dansen? Alle menschen, die belang hebben bij 'n ordelijke maatschappij en hun voordeel uit de productie halen, prediken die dwangarbeidersphilosophie.... dwáásheid. Hoe meer welvaart, hoe meer ontevredenheid. Er worden