Mathias Kemp:
Uit ‘De bonte storm’
ZES uur. De groote complotten beginnen te trekken. Uit de volksbuurten der Boschstraat komen ze aandrommen, benden of ‘complotten’ van dertig, veertig man, op weg naar andere populaire stadsgedeelten in Wijk of aan den Jekerkant. De Carnavalsrefreinen zijn niet van de lucht. Harmonikas drenzen, koperinstrumenten trateren, vastenavondstoeters krijten, rammels krekkeren...
Nes spreekt weer over zijn studie.
- Nu beliegt hij zichzelf, denkt de moeder.
De jongen soupeert kalm, met een bijna weemoedige vriendelijkheid, die hem vroeger niet eigen was.
Na het avondeten gaat hij lezen, net als gewoonlijk.
Om acht uur geeft de natuur onweerstaanbaar een bevel. Nes voelt, dat in zijn leven iets afloopt en wat anders aanvangt. Hij moet uit! Alle innerlijke strijd is momenteel voorbij; hij geeft toe en laat zich leven.
- Nu komt het! schrikt iets in de oude vrouw. Het hart van angst bekrompen ziet ze haar jongen, rustig en jeugdiger dan voorheen, gaan. - Ik ben eens benieuwd, waar ik naar toe wil, denkt Nes, halfbewust de bekoring van een geheimzinnigen drang ondergaande.
Het drijft hem voorloopig naar de massa. De Groote Staat in. Hij zal eens naar het trekken der complotten gaan kijken en schaart zich dus op de stoep, bij de honderden, die daar in haag staande, dat druischende, kleurrijke spel eens aanzien.
De Bonte Storm raast!
Morgen - wanneer het weer niet omslaat - zal het geweld der viering tot waanzin stijgen. Nu gaat het nog gaaf, vlot en vroolijk toe.
De vitrines der winkels zijn verlicht gebleven. Flitsende en fonkelende lichtreclames accentueeren de van jolijt geladen stemming.
De komende en gaande stroomen van maskes en gekken passeeren elkaar vrij ordelijk, rechts houdend, om hun eigen rythme door te veel botsingen niet in te boeten.
En donder van Carnavalsgeruchten dreunt en zal tot diep in den nacht in de hartaders der stad blijven galmen. In helkleurige pakjes, met veel klatergoud beflonkerd, rukken ze aan en voorbij.
Complotten van tien, twintig tot honderd menschen, jongens en meisjes, meiden en kerels, mannen en vrouwen. Mariniers, clowns, harlekins, pierrots, schoolkinderen, boeren, beddelakens, poorters, krijgslieden, markiezen, postiljons, rechters, dominos, klu-klux-klans. Russen, Geishas, Chineezen en een oneindige variatie van origineele, door het toeval gevormde typen.
Wijd gebarende harmonikaspelers, al of niet bezoldigd, loopen voorop. Of kerels met clarinetten en pistons. Nu schateren alom de oude Carnavalsdeuntjes.