Jan Engelman:
Prometheus
Bladzijden uit een vergeten document
GIJ, die dit papier zult inzien en het niet aanstonds wegwerpt - want jong kunt gij zijn en vol begeerte om te leven met de levenden -, lees mij niet uit medelijden! De doove Beethoven spreekt, een oud man, wandelend in doodsschaduw. Maar onbevreesd, want tot het eeuwige geluid gaat hij ontwaken. Armzalig wie de schoonheid door zijn trommelvlies ontvangt. Hij omhelst een veege schim en kent het levend lichaam niet der harmonie. Zoo deed ik zelf - tot de volmaakte schaal brak die geluiden woog voor 't onverzadigbare oor. Ik was een dwaas in Heiligenstadt. Maar ontvouw dit papier en beklaag mij niet te snel.
Een jongeman, zesentwintig jaar oud, aan den dageraad van zijn roem, om God niet bekommerd en den onderdanige vijandig. Zijn geest geleek den condor die niets en niemand hooger duldt dan d'eigen vlucht en pijlsnel drijft op rechte wieken in een wreed en grondeloos azuur. Aan deze vrije kracht stelde Kronos geen wet, wie hem aanzag meende sterren te zien schemeren in een Juninacht. Op welken steen hij zijn harp zette, aarde en hemel werden zingend. Hij dacht soms, de koren der zaligen namen zijn lied over, martelaren vonden een glimlach achter hun mantel van bloed. Zaagt gij hem niet, als hij over de westelijke heuvelen den koelen morgenhoorn blies en de woeste paarden deed steigeren uit hun gouden toom? Zaagt gij hem niet, als hij de schimmen tot rust bracht aan de voeten der drievoudige maangodin of zoo heftig met den thyrsus zwaaide dat de heup van Zeus zich opende? Met meer dan koningen, met helden en de vrije geesten die de menschheid voeren uit het dal was hij vertrouwd. Wie bedrukt waren en in kommer, driftloos onder de teistering van krijg en nood, allen heeft hij doen oprijzen van de versteven aarde in een vlucht zoo duizelingwekkend hoog en schoon, dat de sferen hen niet hielden. Toen zij keerden was het ijs der wateren gebroken, de hemel lachte van herboren licht, op bloeiende oevervelden vonden zij elkander in een kus van broederschap. Getuig voor hem, Bonaparte, die uw adelaren over de alpen hebt gejaagd, maar geen koener vogel hebt bezield met den adem van uw onsterfelijkheid en den brand van uwe hoovaardij dan deze, die door verwarring en verfijning den hoogen stormroep van oorspronkelijke hartstocht en een oeroude tragedie heeft uitgezonden!
Maar een jaloersche god heeft mij het lot doen ondergaan van den Vuurbrenger en wraakgierig vastgeslagen aan den blinden rotswand van zijn toorn. Ik, die in mijn rietstengel voor het menschdom de andre, onbenaambare vonk stal en haar blies over een woeste aarde, ik, die placht te stormen van bergtop tot bergtop en zingend ijlde door stroom en woud, ik, die een vaandel voerde voor duizenden, niet beducht voor