‘De lieve Heer, die schuldig staat aan het drama van Jeanne d'Arcs leven, is geen aanbiddelike godheid, maar een sadistiese demon, een verraderlike intrigant, een trouweloos tiran’
A.M. de Jong in ‘Nu’
Sinte Jehanne d'Arc spreekt in den hemel tot den Vader:
GEEF mij het vuur weerom
en 't gapende gemeen,
de geile schennis Uwer engelse soldaten,
en gans het laf en dom
en geesteloos bedrijf van wie aan mijn geween
hun overwinning maten.
Ik wist mij maar Uw kind
en vroeg geen recht
dan 't enig recht, dat ik U moest bereiden;
dies waart Gij welgezind
en gaaft voor Frankrijk's koning, Uwen knecht,
mij vrijgeleide.
'k Erkende nimmer goed
dan Uw bevel
en voor mijn ziel de kracht, dit te verdragen;
geen troost heeft mijn gemoed
omlaag aanvaard dan voor Uw Goddeliken wil
te mogen wagen.
Thans echter smeek ik U
om recht en wraak:
Gij zaagt Uw Zoon gehoond voor dertig zilverlingen,
drie pagina's van ‘Nu’
bieden vandaag voor eendre Judas-taak
dezelfde dingen.
[pagina 36]
[p. 36]
Gun niet het dubble deel
voor minder kwaad,
laat Querido geen zestig pop betalen
omdat een veel
minder oorspronkelike geest dan Judas al diens haat
in 't hollands wou vertalen
Ik vraag voor deze man
geen andre pijn
dan een geringe Judas-loon-verlaging,
daar hij niet scherper kan
voelen dat er nog goddelike wetten zijn
dan door zo'n plaging.
Cochon had niet veel geest
en droeg terecht
zijn naam, maar nooit heb 'k tegen hem gebeden;
beminde ik Frankrijk meest
steeds had ik liefde voor mijn vijand in 't gevecht