Erts. Letterkundig jaarboek. Jaargang 4(1930)– [tijdschrift] Erts, letterkundig jaarboek– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 37] [p. 37] Jan H. Eekhout: Uittocht der soldaten Naar Li-Tai-Po HERFST nadert. Roept den vijand uit de bergen Ten rauwen rooftocht door dit bloeiend land. Wij rukken zingend voorwaarts naar de grenzen. De vrouwen knielen aan der wegen rand. De streek wordt woest en naakt en martlend eenzaam. Het laatste dorp ligt mijlen, mijlen ver. De dag verbrandt tot asch. Snel valt de avond. Peinzende zoeken wij naar maan en ster. Al trager schuift de tijd. Reeds lang gestorven Is in ons 't lied waarmee de marsch begon. In 't noorden wordt een witte storm ontbonden. Ons strakke monden bidden om de zon. De scherpe sneeuw bevriest op de kurassen Tot ijskristal. Geen bergwand biedt ons schuil. Wij bukken dieper over onze paarden En hooren huivrend naar het zwart gehuil. Maar nu slaat, ergens uit een jongen krijger, De helle wijs los van een kinderlied, En plotseling weet ik duizend stemmen stijgen Pal door den storm. Een God zelfs stuit ze niet. Wij zingen, zingen -. En de nacht breekt open. Een lieflijk land bloost in den dageraad. Hoe heerlijk blonden er ons trouwe dorpen: Kinderen spelen in het stof der straat, En vroolijk kaavlend treden prille vrouwen Ter gaarde in. De vrucht is berstensrijp. Een heldre gong ronkt waar de korens gouden. Een leeuwerik juicht. 't Geluk ligt hier te grijp! Gij dierbren, alle, die wij achterlieten, Ai, staak Uw zuchten; nutloos is Uw smart. Eens komt de stonde dat wij wederkeeren. Zorgt dat gij ons begroet met zonnig hart! Vorige Volgende