Bovendien is voor de tegenwoordige (jongere) herscheppende kunstenaars het virtuozendom geen einddoel meer: zij willen dirigeeren, schrijven, ja zelfs componeeren. De voorbeelden zijn te talrijk om op te noemen. De brandpunten van het concertleven zullen binnenkort niet meer in de concertzalen gevonden worden, doch in de studio's der omroepstations. De virtuoos schijnt voorbestemd om te verdwijnen.
Doch met hem zou een element uit onze muziekoefening heengaan dat mij volkomen onmisbaar lijkt: het persoonlijke contact van speler en toehoorder. Het contact dat goede musici soms met een bepaalde collectiviteit, met een, wat zij noemen, enthousiast publiek vinden, is een der wonderlijkste factoren, misschien wel de allervoornaamste, van de praktijk van het musiceeren. Ik weet niet of de muziek voor een niet-musicus, buiten die zeldzame momenten van persoonlijke beïnvloeding, ooit meer kan zijn dan een moeielijk raadsel of een vulgair amusement. De tooverspreukige muziek is voor haar adepten een duidelijk orakel, maar de leek verstaat hare duisterheden slechts dan wanneer die hem in allerpersoonlijksten vorm direct worden overgebracht.
Het nog niet verklaarde verschijnsel doet zich voor dat ook in de muziek destillaten niet dezelfde waarde hebben als de origineele producten. Wanneer men muziek conserveert op een gramophoonplaat is zij gestereliseerd; de radio, die (voorloopig nog erg misteekende) foto's van concerten verspreidt, rooft enkele niet nauwkeurig aan te geven details. Deze praeparaten zijn gegarandeerd antiseptisch, maar dan ook volkomen waardeloos. Het schijnt, dat ook het gehoor vitaminen behoeft welke door het proces van opnemen en uitzenden gedood worden.
En de virtuoos is de eenige middelaar tusschen componist en toehoorder. Om de sonates van Beethoven, de fuga's van Bach, de préludes van Debussy, de fantasieën van Chopin te hooren, heeft men nu eenmaal virtuozen noodig. Er is nog andere muziek dan symphonieën en koorwerken - wellicht vingen de componisten, genaamd de klassieken, meer eeuwigheid in enkele strijkquartetten (alleen uitvoerbaar door virtuozen) dan in honderd orkestpartituren. Het is waar, dat de virtuozen zich bijna altijd tollenaren getoond hebben: maar al te vaak bleken zij ijdel, leeghoofdig, prat op succes en doof voor belangen die boven hun persoonlijke niveau uit gingen. De podiumhelden hebben de muziek gewis veel schade berokkend - doch moet daarom hun heele geslacht hangen?
De muziek is ons niet slechts overgebracht door Gregorius of de Kruisridders maar ook door poorters en minstreelen. Dit wordt op het oogenblik systematisch vergeten. De wereld is nimmer louter met kloosterlingen bevolkt geweest en de muzische kunsten bloeiden veelal rijker in de burchten, dan in de kerken. De wereldlijke en de geestelijke kunst hebben altijd en overal gunstig op elkander ingewerkt maar tegenwoordig is dat anders geworden. De niet-kerkelijke muziek, de symphonie en het lied, werd dermate omhangen met ethische, philosophische en theologische voorwendsels dat men niet meer wist of men nu eigenlijk naar een kanselrede zat te luisteren of naar een sonate. Daartegenover verdween de religieuze kunst volkomen en nu wellicht voorgoed van het tooneel. De muziek, d.w.z.: de wereldlijke, of de absolute muziek, of korter: de toonkunst, heeft zich na Beethoven ernstig gecompromitteerd met de heel of