J.W. de Boer:
Maria Hoorebeke
Fragment uit een Rotterdamschen roman
GEARMD, met den kalmen gelijkmatigen pas van menschen, die nietalleen wàndelen, doch ook nog hun gedachten en gevoelens sterk laten werken, doorschreden zij de oude binnenstad. En ineens zeide Maria: ‘Wonderlijke dag...., Molly dood...., en wij alleen.... Zij heeft zelfs de schoone ellende van het ouder-worden niet mogen beleven.... Bestiering?....
Toen ik vanavond bij je zat, en jij werkte, toen dacht ik over al deze laatste moeilijke en mooie dagen na.... Ook ik kwam tot de aantrekkelijke eenvoud van de Bestiering.... Want weet je nog: in de sterfnacht van Molly....: het kon weleens zijn, dat wij...., jij en ik en een kindje...., dat ik zwanger...., want ik voel mij zoo wonderlijk van binnen...., Jan!’
Jan stond stil, en gaf 'r een klapzoen midden op straat, - hem ontsnapte bijna een kreet: ‘o, kind!’
En toen hij deed als dwaas: hij liet Maria los, bekeek haar, vloog op 'r af, zoende haar weer, en zij liet hem begaan, ‘malle jongen toch...., het is nog lang niet zeker!’.... Tóen hij:
‘.... maar ìk ben door het dolle heen!.... Het is om nooit te vergeten: op welk een plek heb je mij dit gezegd: dààr is de Sint Laurens - dààr het huisje van Erasmus, en dààr de Spaansche koomenij, en het carillon speelt “Wilt heden nu treden”, en de wind waait een storm, en het is 1 April.... Kon het eigenaardiger, prachtiger? - Help het mij altijd weer onthouden.... En als het een jongen is, hoop ik hem naderhand dit plekje heiligen grond te toonen. - En we laten er iets moois oprichten. - En ik zal hem wijzen: dààr is het noorderportaal van onzen ouden Sinte Laurens - en dààr heb je de volgebouwde winkels van het koor - en dààr heb je de koomenij uit den Spaanschen tijd - en zóó ga je naar het wrakke Spuiwater en de oude sluisjes - en ginds is Erasmus geboren, en til je kop op, en neem je pet af: dat is onze geweldige toren, zooals er nergens ter wereld een tweede kolos is, en die speelde op den avond dat je moeder mij voor het eerst van jou vertelde “Wilt heden nu treden”, en de tranen schoten mij in de oogen en ik heb de dolste dingen uitgehaald, en de Rotterdamsche menschen op straat stonden stil en zagen naar ons met oude kerkraamsgezichten en ik heb je moeder onder den arm gepakt en ik hijgde het uit’.... Laten we gauw die lamme Hoogstraat dwars oversteken, bij Erasmus staat een bank, daar gaan we even zitten, want het duizelt me zoo!’....
Haastig overstaken zij den asfalten volksdarm, die Hoogstraat heet, en waar schelle booglampen als luchtpolitie was geassisteerd door surveilleerende patroeljes, die twee-aan-twee marcheerden, hand aan de revolver, en alarmfluit in den mond.... De Hoogstraat kookte en dampte: als twee bellen schoten Jan en Maria er doorheen en daalden af naar de rust van Erasmus, en zijn wonderlijk-stille avondmarktje van boomen en plantsoen. ‘Brave kerel!’, boog Jan voor den priesterszoon, ‘ja, ik ben het...., wij kennen