Erts. Letterkundige almanak. Jaargang 3
(1929)– [tijdschrift] Erts, letterkundig jaarboek– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
Waar Elvire luistert naar de stemmen der natuur en van een minnaarDe rosse barmen over van den Herfst
drijft in het dal een bank van mist en kilte,
aardappelloof rookt op in vuur aan vuur.
- In 't spoor van tranen voelt zij zilt en stilte.
De geur, de lucht en dan de koude zon,
die roodend groeit in 't nederneigen,
't heeft al de strenge en souvereine pracht
der dingen, die doen minnen en doen zwijgen.
Een minnaar heeft langs haar zijn arm gestrekt.
Is dit een val? Doorduizeld en doorzongen
glijdt ze achterover aan een warmen mond.
- Gekanteld is het land, de zon versprongen.
Prangend geluk, dat diep in het verraad
een liefde tot het zuiverst heil laat rijpen:
't kinderlijk hart kent geene wetten meer,
de geest is mild en wil niet meer begrijpen.
| |
[pagina 98]
| |
MAURICE ROELANTS, * 1895. De driedubbele Verrassing, 1917 (proza) - De Kom der Loutering, 1918 (verzen) - Komen en Gaan, 1927 (proza) - De Jazz-Speler, 1928 (proza) - Ch. de Coster's Brieven aan Elisa, 1928 (vertaling). Bijdragen in De Telegraaf, Groot-Nederland, De Gids, Elzevier's Tijdschrift, Den Gulden Winckel e.a.
| |
[pagina 99]
| |
Waar Elvire naar een verschietenden goudvisch duiktGeronnen traan van dezen roes,
wat baat het nog te zinnen?
Zij wil al afstaan wat zij heeft,
alles verliezen en niets winnen.
Ligt in zijn oogen niet een veld,
dat grijs en groen is als nat koren?
Wie onderdrukt dan dit geweld,
wie zal dien zang der bronnen smoren?
Wroeging en gij, te menschlijk hart,
laat af haar dolle kracht te fnuiken:
het is haar lot om altijd weer
roekloos naar 't vluchtend heil te duiken.
|
|