Matthijs Vermeulen:
De laatste Strawinsky
HET is een der deerlijkste verschijnselen van onze eeuw, dat géén der critici in de twee of drie wereld-centra waar zich de bovenstroomen condenseeren van wat men den ‘geest des tijds’ noemt, aan Igor Strawinsky te kennen durft geven welk een bedreiging, voor den componist en voor de muziek in 't algemeen, opgist uit zijn laatste werken. Want de eerste vraag, welke zijn nieuw ballet Apollon Musagète, gecreëerd door de compagnie van Diaghilew, onontkoombaar dwingt te stellen aan ieder die eenig inzicht heeft in de wetten der muziek, in haar verhouding tot het leven, in de rigoureuze lijn langs welke zij zich sinds vijf en twintig honderd jaar, parallel aan de exacte wetenschappen, en geheel als een exacte wetenschap trouwens, ontwikkelde, die eerste vraag overstemt alle bedenkingen van métier, techniek, aesthetiek. Zij blijft van louter psychologische orde: Is het mogelijk, en hoe is het mogelijk, dat Strawinsky zelf gelooft wat hij schrijft?
Se mettre dans la peau de quelqu'un is een der elementairste, noodzakelijkste, doeltreffendste investigatie-middelen op elk gebied. Alleen door zich te verplaatsen in het levende wezen dat Mozart heette, of Bach of Wagner of Strauss, alleen door zich werktuigelijk te identifieeren met den te onderzoeken mensch in zijn realiteit, controleert men met eenige nauwkeurigheid zijn waarde, zijn graad, zijn hoogten en laagten, den aard der krachten die hem drijven, de bedrevenheid waarmee hij die krachten aanwendt, den afstand tusschen willen en macht. Op die wijze observeert men met de precisie, welke men wenscht, willen en macht tegelijk, ondanks het onvatbare der noten, ondanks het onweegbare der ziel. Daar arbeidden kunstenaars naar wie men zich transponeert met behagen of met wrevel; werken, die den tusschenpersoon vermeerderen of verminderen, maar niet één bestaat er, in welk genre ook, naar wien men zich niet schikken kan met behoud van het normale intellect, met behoud der normale sensibiliteit. Ik zou zelfs moeite hebben om op het terrein der kunst, van den jazz tot de symphonie, van het revuecouplet tot een motet van Obrecht, eenig werk te noemen, dat de grenzen overschrijdt waar alles ophoudt te zijn voor den geest, waar assimilatie ondenkbaar wordt, waar het mecanisme der hersens niet meer kan reageeren.
Wanneer ik meen dat Strawinsky in Apollon dezen toestand van onvermogen bereikte, welke voor mij een ontdekking was, wensch ik geen oogenblik te verbloemen, dat zulk een materialisatie van het volstrekte nihilisme, van het perfecte Niets, voor elk redelijk wezen, dat een minimum kennis bezit der muziek, een minimum fantasie, een minimum geheugen, tot de prestaties gerekend moet worden, welke boven de menschelijke kracht gaan. En de auteur van Petrouchka, Le Sacre du Printemps, Le Rossignol, bezat die kennis, die fantasie en dat geheugen in een maximum. Wat echter bij een scholier, die met toeleg dezelfde anachronistische formules leert hanteeren als Strawinsky gebruikt in Apollon, geteld moet worden voor een onbereikbaarheid, dat wil zeggen: dat verblijf op het absolute nulpunt der personaliteit, van het technisch kunnen, van de ervaring, van den psychischen inhoud