Anton Coolen:
Kinderen van ons volk
Romanfragment
DEZE Augustusavond valt vroeger en is koel. In den verren vloer van den avondhemel schieten eenige onrustige en vroege sterren naar hun verdiepende punt. Aan den einder is de hemel bleek. De populieren aan den eenen kant van den weg staan hoog en zwart in den hemel en van ergens uit zijn oord is de wind kalm opgestaan en stroomt breed en bedaard door de kruinen, die in 't verminderende licht donker in een starre en luide beweging staan gekeerd op den windstroom. Daar loopen een man en een vrouw. Marie Verberne loopt in den avond te wandelen met Godefridus van den Breemortel. Zij heeft hem niet gezocht. Zij is hem niet tegemoet gegaan. Toen ze in 't avonduur het erf af ging kruiste hij haren weg. Zijn stem groette en riep haar en zij volgde zijnen gang.
Dit is Godefridus. Vanmorgen was het Giel Sleegers. Er is verschil. De stem van Godefridus is anders, en zijn handen zijn anders. Zij heeft een ringetje aan haren vinger en hij speelt mee da ringetje. De avond buigt zich in Marieje d'r hart. In de populieren woont de avond en zijn stijgende donker. De sterren dalen in hun kruinen en den open wind deelt zich aan hun gezwatel mee. Achter de boomen klimmen de akkers naar de verschemeringen van den einder, en den hemel spant zich naar een ver wonder, dat de aarde mee den einder van den hemel en de boorden der stilte verbindt. Een man en een vrouw. Den arm van Godefridus buigt zich om Marieje heen en zij loopt daarin, blij en droevig om dit vertrouwen, dat zich om haar sluit. De nacht houdt het geheim van den morgen besloten en van den krachtigen lach van den ander, den man die breed schrijdt over het stoppelveld en den gloeiende druk van zijn kus naliet. Er is verschil. Een andere stem, een andere vraag, een andere toekomst. De weg loopt in den nacht verloren en onder de boomen uit staan Godefridus en Marie voor den hemel en zijn sterren. 't Is eenvoudig genoeg. De man vraagt aan het durske of zij zijn vrouw wil worre. Achterna is het stil. Waarom zegt ze niet ja? Waarom zegt ze niet nee? Zij is een kiendje óók in dezen arm, waarin zij zich leunen laat met de gedachte aan de andere armen, die in dezen morgen haar grepen. De instincten van haar wezen voelen zich gestreeld in de nabijheid van beide mannen. Die van den morgen gaf haar de vreugde der verwarring. Die van den avond omsluit haar wezen en haren geest, mee een vertrouwen dat bedroeft en verblijdt.
Zij keeren op hunnen gang en op het einde van den weg is de stille aandacht van twee verlichte ramen, de ramen van Vlokhoven. Zij kijken beiden naar dit licht zonder dat ze 't van malkanderen weten. Godefridus herhaalt zijn vraag. Hij is niet welsprekend. Hij herhaalt de vraag eender als hij ze deed, toen zij ginds stonden voor de hooge sterren.
- Marie, ik had gedacht, wij moesten trouwen, gij moest mijn vrouw worre. Marie.
De herhaling der vraag verdriet haar. Zij antwoordt niet. Zij blijft zwijgen. Zij is stil onder een dwang, dien zij niet verstaat. Zij gevoelt haar leven in zijn diepste krachten, een gevoel dat haar doorstroomt en waaraan zij zich