Erts. Letterkundige almanak. Jaargang 3
(1929)– [tijdschrift] Erts, letterkundig jaarboek– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |
Anton van Duinkerken:
| |
[pagina 87]
| |
Zijn trage liedje neurt maar wat
van 't schaamle lot der liefdevrouwen:
- ‘hebben zij minnaars in de stad,
zij moeten in de voorstad trouwen’;
van 't leed, dat iemand heeft gehad,
die vruchteloos was uitgevaren:
- ‘en liet zijn leven in de baren’;
van een, die eer en plicht vergat:
- ‘helaas te laat komt dan 't berouwen’.
De toon wordt ijl als het verschiet;
er beeft een vreugd van beter dagen:
- ‘treur zoetelief nu langer niet,
wij zullen samen 't lot verdragen’;
tot hij door 't venster kind'ren ziet:
opeens versnellen zich de maten
tot lichte dansen, uitgelaten
kransen de klanken zich.... maar 't lied
deint uit in een verloren vragen.
De wielen zingen weer 't verdriet
van levens, ongetroost gedragen
om andren. En zij kwamen niet.
|
|