| |
| |
| |
Schilderij van V.E. van Uytvanck
A. DEFRESNE,* 1893. Tooneel: Kortingen (1923). - De Uitvreter (1925). - De Woonschuit (1925). Voorts in opvoeringen o.m.: Moordromance (1923). - Sprotje (1923). - De Woekeraarster (1924). - De Woonschuit (1925). - Lord Lister Legende (1925). - Valsche Bankbiljetten (1926). - De Opstandigen (1926, in samenwerking met Jo van Ammers-Küller). Essay: De Psychologie van den Vos Reynaerde (1922). Tooneel en essay's in Groot-Nederland.
| |
| |
| |
A. Defresne:
De spijker
Tweede bedrijf
HET tooneel is geheel en al donker. De cirkel van de tafelblad-omtrek, de spijker in het tafelblad en de skeletarm aan het plafond lichten fosforiseerend uit het donker op. Seigneur, in versleten rok-kostuum, roode das en hooge hoed achter de tafel met flesch en glas.
Geen nacht nog stond ooit zoo donker om mij heen als deze.... Zwarte regen, regen, regen,.... Daarin een eenzaam huis vol sombere geheimen.... Hier brandt nergens licht en toch waren de bewoners nooit zoo waakzaam nog als deze nacht, want in iedere kamer luistert een mensch naar de geluiden van een ander....
(regen en wind).
Wat zal het buiten nu akelig zijn.... en ik woon nergens.... Gos, gos, wat ben ik verrukkelijk bezopen en wat is de eenzaamheid gezellig als je geest doortrokken is van alcohol, alleen, de wegen huilen en de boomen schudden hun hoofd om mij....
Och wat, och wat?
Van buiten en van binnen nat.
Och zoo, Och zoo?
Maar zuipen als een vloo.
Onze Lieve Heer verveelt zich en speelt met dit huisgezin een spelletje. Dat is duidelijk, maar zijne bedoeling is nog zeer onduidelijk.... Wat heeft hij met dit huisgezin hier voor?.... Alleen het huwelijk van Doortje met Hieronimus een dag uitstellen? Dat is pas het begin.... want waarom zou hij ons anders omringd hebben met een muur van regen, zoodat zelfs de auto's vluchtten en Doortje en paps hier moesten slapen blijven? Als een kudde schapen in een hol heeft hij ze hier in dit huis bijeengebliksemd en gedonderd.... Gewis, hij is met de bewoners van dit huis zeer erge dingen van plan.... En vannacht nog.... Nu, op dit oogenblik zelfs gaat het gebeuren.... Ik voel het.... Wat doet en denkt Philip, die ik in de kamer vlak boven mij heb hooren ijsberen? Is hij er nog of sluipt hij rond en bespiedt de gangen, luistert aan de deur van Doortje of Hieronimus soms.... Een knal en een schreeuw?.... Waarom nam hij anders die oude revolver uit de kast en keek of ze geladen was? En waarom sleepte Doortje midden in den nacht haar groote reiskoffer in haar kamer, terwijl ze voor haar toilet genoeg heeft aan den inhoud van dat kleintje. En wat doet Hieronimus, schuin boven voor, en wat de majoor, schuin boven achter me.... Gallilei was ongetwijfeld een ezel, toen hij beweerde, dat de aarde om de zon draaide en ze hadden gelijk, groot gelijk, dat ze hem zijn kop afhakten, want iedereen weet toch bij ondervinding, dat de wereld draait om dronken menschen.... Ah! Daar begint het!.... Een deur gaat open. Dat voel ik heel zeker aan de tocht.... Maar door dat verdomde geschommel van de kamer weet ik niet of het de rechter of de linker is.... Ha het is de rechter.
Ah!....
(fluisterend)
Is hier iemand?
| |
| |
Licht gaat op. DOORTJE is uit de linkerdeur gekomen, zoodat S. met zijn rug naar haar toe staat. Zij is in mantelpak met hoed, verbergt een koffertje achter den rug.
Ah, het was de linker,.... beroerd teeken. Nee, hier is niemand.
Mag geen naam hebben, jonge dame.
Ik dacht dat U allang naar huis was.
Ja maar U moet toch ergens zijn zoo overdag en zoo.
O, als U het zoo bedoelt. Dan woon ik op de feesten.
Op de feesten der bruiloften, waar ik als getuige bij optrad, breng ik de nachten door, 's morgens gebruik ik de doopsmaaltijden mee en 's middags na de begrafenis ga ik mee terug naar het sterfhuis.
(uiterst schuchter):
Vergeving.... och, toe, vergeving. Ik bedoel als het feest in haar huis ten einde loopt, vind ik wel een plaats onder een tafel. 's Morgens voor de bedienden ga ik dan door voor beschonken bruiloftsgast.
He, man, hou op, ik word er akelig van.
(kijkt haar verwezen aan, haalt de schouders op en huilt even stil).
(neemt snikkend, snel een paar slokken whisky).
Nee, meneer, lieve meneer, huil nou in vredesnaam niet. Ik kan er niet tegen. Ik begin ook weer en ik heb den heelen nacht al niets anders gedaan.... Ochot, ochot, ik weet niet wat ik beginnen moet....
(zou wel ergens als een hond weg willen kruipen):
Vergeving.... het spijt me.... spijt....
(zet met een booze smak haar koffertje op tafel):
Het kan me geen cent schelen, meneer, of het U spijt of Moes spijt of Hieronimus spijt of....
(door zijn verbaasd kijken naar het koffertje houdt zij op en kijkt er ook naar).
Dat bruine ding, dat daar voor me heen en weer zwiept, is dat een koffertje?
Uh.... ja.... uh.... ik....
(neemt snel een slok en snelt naar de deur links).
Hieronimus roepen, Uw vader roepen, zijn moeder roepen....
U trouwt heelemaal niet met Hieronimus.
Het koffertje. U gaat op reis.
Voor een paar dagen maar. Tot de praatjes over dat uitstel afgeloopen zijn. Ik kan het schandaal niet verdragen. Dan kom ik terug en gaat het huwelijk door.
| |
| |
U jokt. Ik ga het huis wakker brullen.
(heel droevig):
Als U dat doet.... maakt U mij heel ongelukkig....
(doet nog een pas naar de deur, wil zelfs de hand op de deurknop leggen, zijn arm zakt echter, hij zijgt moe en oud in een stoel):
.... Iederen nacht als ik mij in slaap gedronken heb, droom ik de stem der hertogin der wegen.... ‘Als je zoo doordrinkt, maak je me heel ongelukkig....’
(glimlachend).
Maar dat is allemaal bedrog, lieve juffrouw, want ik kan nooit iemand ongelukkig maken, omdat.... ik niemand heb.
Och...
(komt naar hem toe, neemt zijn hoofd tusschen hare handen, zeer lief):
.... Iedere droom kan werkelijkheid worden, als je maar genoeg....
Drinkt?
(wil opstaan met een reikgebaar naar het glas op de tafel).
(duwt hem zacht terug):
Neen,.... verlangt. De hertogin der wegen, is dat je geliefde?
(met groote vraag-oogen vol tranen):
Geliefde?.... Ik....?
(neemt haar arm vast, als in een visioen).
Op de wonderlijkste avond hingen de nevels met plukken in de boomen, wijd en laag over het gras van de wereld en met vlokken over den rand van den heirweg, die voert van Noord naar Zuid. Toch scheen daarboven de maan blinkend en ik liep spelend langs den weg te trappen in de wolken. Met ratelend geweld kwamen ze aan uit de verte, twee sneeuwwitte paarden, en trokken aan mij voorbij een zwarte calèche. En in het rijtuig, een wolk van kant om het schoonste vrouwengezicht. Zonder dat ik het wist riep ik en gebaarde. Zij keek om, glimlachte en boog. En ik schreeuwde en wenkte en liep en holde achter het rijtuig aan tot ik neerviel en het met haar verdween in de punt van den weg als een witte ster in een zwarte wolk.
Over heel de wereld. Ik zocht haar gezicht in de wolken en in de rimpeling van het water, in den vorm der struiken en takken der boomen, maar ik zag haar nooit of ik vond haar altijd, maar dan was ze het weer niet. Ik stond bij de kerken der bruiden. Ik bezocht de moeders der geborenen. Ik gaf vrouwendooden het laatste kruis. Maar zij was het niet. En nu.... nu trouw ik haar, maar iederen keer met een ander. Nu geef ik de geboorte aan van ons kind, van haar met een ander en bij de begrafenis van eene vrouw kan ik soms zoo verschrikkelijk huilen....
Waarom zal je dan nu de hertogin der wegen verraden en heel verdrietig maken door hare ouders te roepen en haar uit te huwelijken aan den verkeerden man?
(staat op, de armen in verrukking gespreid):
Voor haar gril.... mijn heele dronken ziel!
(vleit zich smeekend tegen hem aan):
Zie je nou wel.... en ik hou niet van Hieronimus en ik ben zoo verschrikkelijk ongelukkig.
(spreidt de armen nog verder nu in angst om haar aan te raken):
Niet doen, jonge dame, niet doen! Ik.... ik.... ben....
(zakt in den stoel, zoodat zij automatisch op zijn knie komt te zitten. Hij kruist zijn armen achter de leuning in elkaar, buigt zoo ver mogelijk achterover. Zijne houding maakt den indruk, dat hij liefst zoo ver mogelijk van haar af is. Zij zit dan ook op de punt van zijn knie).
| |
| |
(Vereenigd Tooneel 1925)
ALBERT VAN DALSUM, CHARLOTTE DEFRESNE-KÖHLER EN HENRI EERENS IN A. DEFRESNE's ‘DE WOONSCHUIT’
| |
| |
(huilend):
Onze ouders waren vrienden, moet je weten. De hunne waren erbij, toen ik geboren werd en de mijne waren erbij toen zij geboren werden. Als baby vergiste ik me vaak en dacht, dat de hunne mijn moeder was en eens zocht ik melk bij haar. Zij kregen straf van mijn vader, hij hielp hun bij hun schoolwerk. En toen mijn moeder en hun vader stierf werd dat alles nog erger. Hun moeder kleedde mij, mijn vader regeerde hen. Ik had mijn eigen kamertje hier, zij bij ons. Toen wij nog niet geboren waren, besloten onze ouders al tot mijn huwelijk met een van hun. Iederen dag werd dat besproken. Zij sloten voor de grap weddenschappen op wie ik nemen zou, Hieronimus of Philip. En in de gedachte van ons kinderen drong dat zoo door, dat wij, toen wij vier jaar waren al huwelijkje speelden. Ik met de shawl van hun moeder, zij met de rijlaarzen van mijn vader. Als ik met Hieronimus trouwde, weigerde Philip al toen hij vier jaar was om getuige te zijn en plaagde hij Hieronimus tot die begon te huilen en kneep hij mij bont en blauw. En als ik met Philip trouwde, ging Hieronimus in een hoek staan mokken of gilde om zijn moeder. Een paar maanden geleden zoende Hieronimus me plots heel anders dan gewoonlijk en toen heb ik hem ook anders gezoend dan gewoonlijk en toen.... toen gebeurde er nog een heele boel even akelige dingen en.... en toen dacht ik, dat ik misschien van hem hield. Maar hoe meer de dag van ons huwelijk korterbij kwam, hoe benauwder ik het kreeg en.... en.... ik hou niet van hem
(huilt erg verdrietig).
En ik hoef niet met hem te trouwen, is het wel? Ik hoef niet ongelukkig te worden, vindt U niet? Dat kan toch niemand van me eischen, denkt U ook niet?
(als haar zitten op zijn knie het hem niet belette, kroop hij achter den stoel, hij leunt dan nu ook geheel op zij):
De vrouwen zijn zoo mooi. Alle vrouwen moeten gelukkig zijn.
(begint nog erger te huilen):
Nou dan.... en nou moet ik weg, ver weg van alle menschen waar ik van hou en.... en.... ik kan nooit terug komen
(staat op).
(valt op zijn knieen met de handen gevouwen):
Huil niet Madonna, want je tranen vallen in mijn oogen en rollen over mijn wangen weg.
(ziet hem aan):
Jij.... rare man....
(spreidt de armen):
Vraag mijn mijn leven.
(streelt hem over het hoofd, hij omarmt haar knieën):
Ik weet niet, wat ik met het leven van een man doen moet. Ik ben nog een kind.
(laat haar los, zit op zijn onderbeenen):
En met dat van Philip?
(als door een wesp gestoken):
Dat is een schoft! Dat is een schooier! Die is de schuld van alles!
Omdat hij geen getuige wou zijn?
(valt huilend met het hoofd op de tafel):
Ik kan hem vermoorden.
(trekt in een hulpeloos gebaar de schouders op, zingt droog):
Zij houdt van hem, maar hij niet van haar.
Hij lacht en zij huilt, de waarde daarvan?
De wereld draait onder onze voeten....
(resoluut):
Ik ga weg! Ik ga op reis! Geld en alles heb ik in mijn koffertje. En hier is een brief, waarin ik hem schrijf, dat.... dat.... ik.... ik.... nooit.... O, die arme jongen, die arme jongen,.... want.... want ik hou toch heel erg veel van hem ziet U....
| |
| |
(is opgestaan en heeft gedronken):
U kunt niet weggaan.
Ja maar ik moet weg! Als ik blijf zal ik morgen nooit den moed hebben het hem te zeggen. Als ik hem voor me zie staan met dat lieve domme hoofd, dan zal ik nooit.... Ik telefoneer om een auto uit de stad.
(naar telefoon)
En waar wilt U dan blijven tot de eerste trein vertrekt zoo ongeveer om half zeven? Het moet nu zoowat twee uur zijn en het station is gesloten.
Om door de politie opgebracht te worden? Daarbij zou iedereen in huis die auto zien en hooren aankomen, want niemand slaapt. Trouwens, U zult geen enkele auto naar buiten krijgen in dat weer. De wegen moeten overstroomd zijn.
(hevig ontzet):
Ja maar, wat moet ik dan beginnen? Wat moet ik dan doen?
Ja,.... je zou waarachtig zeggen, dat Onze Lieve Heer het er nou weer op aan legt om U in de armen van Hieronimus te laten.... Een oogenblik!
(drinkt snel)....
Stil!.... Achter die deur en achter die deur is geluid.
Maar ik wel. Het bosch kon waaien zooals het wou, het kraken van een tak onder een menschenvoet onderscheidde ik in een orkaan. Ik ken de stilte en de geruchten van de natuur. De geluiden, die de menschen maken zijn altijd leelijk. Ga snel in de veranda, wacht, zie en luister.
(klamt zich smeekend aan hem vast):
U zult mij niet verraden? U zult nooit toestaan, dat ik met hem trouw?
Ik zal alles voor U doen. Ik zal bergen verzetten, ik....
(zakt weg)
he, ik.... ik.... wat is dat ontzettend.... vergeving, lieve juffrouw, maar ik.... vergeving....
Nee, nou niet zwak worden! U moet sterk blijven! U moet mij helpen! Ik vertrouw op U.
Neen, neen, niet op mij. Dan maar liever op de whisky
(drinkt.
(af door de verandadeur).
Ik moet boven Jan blijven.... He, he,.... daarbij moet er iemand een normalen kijk op het geval houden, anders gaat Onze Lieve Heer te ver en gebeuren er ongelukken. Ik zal hem be....
|
|