Karel Albert:
Het vraagstuk der toneel muziek
HET is lastig over een onderwerp te handelen dat niet bepaald te omschrijven is. Wat is toneel?
We hebben laatst van de hand van Lode Monteyne, die in Vlaanderen voor een der meest beslagen toneelkundigen doorgaat, een lange verhandeling over deze vraag gelezen, met veel citaten, zonder dat de schrijver er in gelukte een definitieve oplossing te vinden. Tenslotte bleven er twee opmerkingen: litérair slechte, maar toneelmatig goed gebouwde stukken hebben tijdelik sukses; degelik letterkundig, maar zwak toneel-werk vált dikwijls in zijn tijd maar wordt later onvermijdelik heropgedolven; waaruit L.M. de konklusie trekt dat het litérair element zeker overweegt.
Bij het trekken van dit besluit maakt de heer Monteyne dunkt ons echter een fout: bij het heropgraven van de toneelstukken, te rangschikken onder opmerking twee, brengt men weer ‘literaire dialogen’ in omloop maar geen toneelwerken (vermits ze technies zwak en onspeelbaar zijn). Het kunnen kunstwerken zijn, van eerste gehalte zelf, maar als toneel zullen en kunnen ze nooit leven.
Wij geloven in de eerste plaats aan de toneelmatigheid en komen zo, als laatste uitstapje op een gebied dat niet dit van de musicus is, maar waarop de lezer ons nog even zal willen volgen omdat het ons het aanknopingspunt voor het te behandelen vraagstuk brengt, - wel niet tot een alles oplossende bepaling maar toch tot een partiele omschrijving waarmee we verder kunnen: gegeven een handeling is toneel haar verloop van a tot z binnen het gehoors- en gezichtsveld van de toeschouwer.
Daaruit volgt dat al wat zich binnen de grenzen dezer twee velden manifesteren kan bruikbaar is om het verloop dezer a.z. lijn uit te beelden en dat toneel niet is een elementaire kunst, maar een versmelting van verschillende kunsten, van mekaniek en wetenschap, die alle hun zelfstandig leven opgeven en zich richten naar het gemeenschappelik doel: de logiese, toneelmatige aaneenschakeling van a (punt van oorsprong) met z (eindpunt).
In dit kunstenkompleks speelt ook de muziek haar rol. Bij haar intrede in het senakel geeft ze echter haar zelfstandigheid op en krijgt een andere identiteit: ze wordt toneelmuziek. Ze gehoorzaamt aan andere wetten dan haar zelfstandige moeder, de absolute muziek; aan hare bazis staat een eerste onafwendbaar princiep: dienen. Wie of wat ze dienen moet? Niet de toneelschrijver, niet de toneelspeler, maar het toneel tout court.
Toneelmuziek heeft zich in het avant-garde toneel onlochenbaar burgerrecht verworven. Men neemt haar bestaan aan als vanzelf sprekend. Wat men echter meestal over 't hoofd ziet is, dat er door deze samenwerking langs beide zijden problemen oprijzen die zowel de toneelschrijver en de regisseur als de komponist voorafgaandelik op te lossen hebben.
Is er een tradiesie?
Voor een in de loop der geschiedenis zo zwak vertegenwoordigd genre is het stout een dergelik woord te gebruiken. Toch is doorheen de vorige eew tot heden een lijn te trekken die als resultante dienst kan doen.