Emmy van Lokhorst:
IJs op de ruit
ER zijn bloemen als gezichten, bloemen die ik nooit vergeet.
Een verdroogde anemoon, die zich in het glas had omgewrongen en in wanhoop verstard was, heeft weken op mijn schrijftafel gestaan. - Eens heb ik een tak amaryllen gekregen, lichtrood en gracieus als meisjes van Bagdad en zoo bacchantisch wild.
Op een groot fluweelgroen grasveld stond een paardebloem; zijn ijle pluis was het slot van een leven, een witharig oud man, stervensbereid.
Maar nu het koud is en de laatste maanden donker worden van ernst en inkeer, nu gebeurt misschien opnieuw het groote wonder van den winter. De zachte inwendige warmte zal wellicht in bloemen uitbreken, in bloemen van ijs op de ruit, bloemen die bekleedsel zijn van het stil en licht vertrek, de wand waarmee het witte duister buiten wordt geweerd. En deze bloemen hebben een gezicht, zij hebben vele gezichten en zoo geheimzinnig als geen enkele zomerbloem uit zon en licht gesproten.
Zij zijn tooverbloeisel; plotseling komen zij op, schimmen, die uit het irreëele zichtbaar worden en het onvermoede tot tastbare werkelijkheid maken. - Zij zijn geboetseerde damp en door de heldere koude, die slechts zelden over de zoele ruit vaart, worden zij enkele uren levend bewaard als tropische bloemen en zeldzaam gewas in de oranjerieën.
De Victoria Regia bloeit.... de Victoria Regia bloeit.... en de menschen trekken in donkere horden door de nachtelijke tuinen van den Hortus naar de stralend verlichte kas, waar in het bassin de groote ronde bladerborden het wateroppervlak bedekken; en in het midden heft zich loom, nauwelijks uit het water, de bloem, die zachtwit zich opent te midden van haar bladeren, die als vazallen rond haar staan. Des daags sluit zij zich kuisch, doch de tweede nacht ziet haar blozen, rose, lichtrood, rood, donker, gloeiend-rood.... tot het gedaan is.
En zwarte drommen, met gezichten bleek in het felle licht, staan om het kunstmatig bassin, waarin de bloem gedwongen wordt tot bloei als kijkspel, waarin zij bloeien moet buiten haar land, buiten haar weelderige omgeving van woesten plantengroei en overstelpende bloesems, zonder haar warmen nachtblauwen hemel van ginds....
Een steriel gezicht heeft deze geïsoleerde bloem; zij is een onwillige vrouw, schoonheid zonder ziel; zij bloeit als een chemische verbinding.
Maar eens, lang geleden, heb ik de ijsbloemen gezien in haar eigen onweerhouden felheid.
Het was nacht. Een dunne damp hing den avond tevoren over het veld. Een pad van zwarte aarde voerde tusschen twee staalglanzende slooten naar de oude, verlaten bloemkweekerij.
Gesluierd toonde zich de maan aan den leegen hemel en heel de omtrek stond houtskoolzwart geteekend tegen het mistig licht. Smalle repen damp maakten zich los en dreven als zwevende linten boven de hooge populieren Vier zwarte stammen, donker van vocht, waren te zien; dan, als had een onzichtbaar groot wezen geademd, waren zij in den nevel verdwenen. Een oogenblik later werd de adem teruggezogen en zij kwamen opnieuw te zien: vier hooge populieren, zwart van stam.