En zij zal zijn wonden ook met haar wol verbinden.
Hij zoekt den weg, zij volgt.
Hoe ze zal blaten. Luister!
Sta toch niet zoo in de zon. Altijd sta je ook in de zon, jij lieve man. Hoe kan ik zoo het geschenk voor je bereiden?
Ze fantaseert elken nacht van een geschenk, dat ze hem geven moet.
Stil, stil maar, man; ik zal een nieuwe zon voor je plukken en je die geven. Maar waar moet ik hem vinden. Jij bent de occarinospeler van het straatje
(staat op)
.
Speelman, waar heb je die wijs geleerd?
Ik heb een oor, dat alle liedjes opvangt, ook de geheime, die de menschen niet kennen.
Ik heb altijd wel geweten, dat ik een liedje had in mijn hart. Maar het vliegt van me weg, zoodra ik zingen wil en - toch - ik zou 't zoo graag iemand voor willen zingen, iemand van wien ik houd. Toe leer 't me zingen. Speel het voor me.
(speelt een straatdeuntje).
De kinderen draaien in paren rond in de straat. Op de stoep is mijn zusje in slaap gevallen. Achter het neergelaten gordijn is mijn moeder gestorven. En nu gaan we, hand in hand, mijn zusje en ik, de trappen op en die nemen geen einde -
(schrikt op)
Is dat mijn lied?
De wijs, die de jongen buiten speelde.
Het was een zoele dag. De meeuwen krasten. Ik dacht, als zij me meenamen in hun vaart.
Wil je nog zeilen in wijde kringen?