Erts. Letterkundige almanak. Jaargang 2
(1927)– [tijdschrift] Erts, letterkundig jaarboek– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdSeptemberEen verre middag en een eenzaam land,
Mijn leven is daar weifelend aan den rand
Van droom, waar kind en dwaas hun woning vonden,
Een vogel, zwervend aan een eeuwig strand.
| |
AfstandIk blijf maar liever altijd aan het begin.
Ik laat maar liever waaien wat ik win.
Ik zal maar toezien hoe het water wast en valt,
De dwaas alleen heeft toegang tot den Zin.
| |
[pagina 131]
| |
Enfants perdusWat raakt ons schuld, wat let ons loon of straf?
Wij sjacheren niet, wij rekenen niet af.
Wij spelen het spel en vragen naar geen naam of eind
En gaan voorbij - een achteloos waaiend kaf.
| |
WetEn ieder leven wacht het oud verraad.
En elke bloei vervalt den ouden smaad.
En uit den schellen waanzin van den dood
Rijst eeuwig nieuw het zegevierend Zaad.
| |
VerderSoms, na een wildernis van troebelen druk
Welt mij der zuivere orde klaar geluk.
Dan houd ik van een naamloos heimwee stil
En breek, ten trotschen dank, het werk weer stuk.
| |
LevenGeen oogenblik, dat mij niet alles vroeg.
Geen vordering was mijn moeten streng genoeg.
Ik heb op iederen eisch mijn bloed betaald,
Geen ander antwoord, dat mijn trots verdroeg.
| |
BasterdGe weet, dat ik U nimmer dienen kan.
Ge weet, dat ik niet van U weg gaan kan.
Ik vrees den slag niet van Uw barre hand,
Indien ik hinder, God, zoo breek mij dan.
| |
BerichtHet woeste duister, wervelend om mijn wacht -
Het golven van het bloed, ter hooge jacht -
Er komt een naam en scheerlings gaat het lot voorbij,
Een ijzeren klok zal roepen in den nacht.
|
|