Erts. Letterkundige almanak. Jaargang 2(1927)– [tijdschrift] Erts, letterkundig jaarboek– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Jan Engelman / Verzen De witte vuren klimmen in de dagen: 't is zwart waar onze voeten staan. was hij dit zelf? werd hij gedragen ontvoerd en naamloos achter zon en maan? een somber man. hij zwoer den grooten keizer blind en eenvoudig voor het leven trouw. verlangen sloeg hij in het ijzer van wilskracht en zijn stem werd rauw [pagina 98] [p. 98] aan nachten die hij in het wilde sneeuwen met angst en wanhoop gansch alleen doorstond. hij dacht: ik heb hem lief voor alle eeuwen, zoolang hij blijft duurt dit beproefd verbond. eens grijpt hij zijn geweer, zijn wonden staken er smolt wat ijzel op zijn dunne haar. diep in de steppe zou er iets ontwaken - zijn oorschelp op den grond: besloop hem dit gevaar? een spoor liep in de sneeuw. zijn voeten gleden, zijn hart was bij de tenten, maar ontsteld gevoerd op zoele winden liep hij mede: ontembaar stroomde lente over 't veld. het licht wordt wit en witter om zijn slapen. hij reed op sterke paarden naar het hoog geluid van stroomend water, schoone wilde knapen droegen bloesemtakken zingend voor hem uit. O, in een zaal van bloemen werd zij hem gegeven, de aarde droeg haar op een rijpen boog van fel muziek - hij schonk zijn eenzaam leven aan den vergeten hemel van haar snelle oog. II Verdreven oogen blinkend in het onbenaambaar vuur nachtlange waken voor de poorten van mijn ziel diep, diep bewust van vrijheid en een eeuwig uur als gansch een wereld, lichaam, dood en tijd verviel verdreven om de schuld van andren, om een eindloos zelfbeklag uit zuiverend verbranden en een helder paradijs - wild is uw angst en schemerend uw lach, te lang beroofd, maar naar een ver geluk op reis. [pagina 99] [p. 99] III Nu ben ik naast u groot en rood is dit nog leven? roert mij dauw van dood? O reis langs de verloren kusten met bloed en tranen, - niet te rusten voor alles werd herkend aan dit zoet lijf: de teedre vaas, het wit verblijf van uwe ziel en mijn verlangen, kristal van stilte dat mij houdt gevangen in zijn volmaaktheid buiten maat en tijd - van eeuwigheid vervoerd, gebenedijd tot in het martelend omringen van het zwart dal waarop mijn aadren zingen. zeg woorden die mijn hart verslaan, ik zal ze zelve zeggen en vergaan, blindlings mij heffen en uw leden vragen, verworpen zijn en blije wonden dragen. ik zoek uw onuitsprekelijk geduld, de angst, de volheid die u heeft vervuld, ik wil mij aan uw vlam herkennen, verteren, aan den laatsten nood gewennen, ik zal zoo zeer van u zijn als gij zelf het zijt: het lommer van uw ziel ligt om mijn ziel gespreid, als ik u aanzie, zachte vrouwe, wordt mijn donker leven gevangen en vermorzeld waar uw milde oogen beven. [pagina 100] [p. 100] Vorige Volgende