die voor een feest getooid was. Er dreef om haar heen een stroom en tegenstroom van stemmen en bewegende gedaanten, vervagend in de rookerige ruimte waar van het hooge plafond lampen neerhingen aan lange staven. Na middernacht gingen de bijeengekomenen huiswaarts en de feestzaal was nog slechts een onttooverde ruimte waarin de lampen aan de lange rechte staven dwaas en fel bleven schijnen.
Er werd gesloten; in de tochtige vestiaire met de gruwelijke geelhouten gevaarten waaraan geen kleeren meer hingen, trok zij haar mantel aan, gereed om door den zachten regen naar huis te wandelen met een verwonderde teleurstelling.
Maar de laatste groep feestgangers besliste anders. Een korte bespreking, enkele bevelen en een rijtje taxis reed voor het gebouw. Men drong haar in een der wagentjes, waar zij met hun vieren, knie aan knie, gedoken in hun kraag, elkander met voldoening en verwachting glimlachend aankeken.
Beslagen ruiten, een snelle vaart door vreemde straten. Een oogenblik trachtte zij den weg te herkennen, toen gaf zij zich over aan den mist die alles onherkenbaar maakte. Dit was niet haar stad, het was ergens ver weg, in een ander land, in een ander werelddeel. Een glanzend water, hooge huizen, een breede bocht - de vaart werd sneller en zij renden voorbij de andere wagens, die als woeste lenige dieren voortjoegen in de onbegrensde ruimte van den mistigen nacht.
Van dat oogenblik af was zij verlost van de werkelijkheid. Alles wat haar omringde, werd een schaduwige herinnering aan vroeger, toen zij opgesloten was in haar ommuurde ik. Alles was mogelijk en een nauwonderdrukte jubel steeg in haar op om deze jacht die bevrijdde.
Stil stond de wagen. Met de anderen trad zij een onbekend huis binnen. Haar voetstappen zonken weg