gedreven. Die als groot blond jongenskind begon, greep lustig daar om zich heen. Hij teekent zich zelf in 1850 als de flaneerende bohemien-artiest: puntboorden, sigaartje, baret, handen in de zakken. Kort was die vreugde. Toen was dit begaafde leven, nog voor het zijn taak volbracht had, bijna geheel vergruizeld.
Monet schreef in 1860 aan Boudin: ‘de eenige goede zeeschilder, die we hebben - Jongkind - is dood voor de kunst. Hij is heelemaal gek.’
Toen - hij was 41 jaar - is het wonder gebeurd met de komst van Josephine Borrhée, de Hollandsche vrouw van een Franschen seigneuriale-keukenmeester Fesser. Met de onzelfzuchtige liefdekracht, groot en edel van dienen, subliem van eenvoudigheid en barmhartigheid, boog zij zich over dezen, die van zich zelf al had beleden ‘het is of ik moreel gedood ben’. Zij heeft dit leven opgericht, langzaam, vol zorgen, beginnend bij de kleine dingen, reinigend en lavend. Onder deze heiligende beschutting is de ruige verdrietige vagebond langzaam overeind gaan staan in de hartstochtelijke hevigheid van zijn diepste eigenheid. In October van het jaar 1860 zendt hij, die zich moeilijk kon uitdrukken en zijn Fransch vol gruwelijke fouten schreef, aan Joséphine deze ontroerende woorden:
‘J'ai appris à tant vous aimer que, lorsque j'ai le plaisir de vous voir, c'est pour moi comme si mon père et ma mère ensemble venaient à moi’.
Dan heeft hij het beste ontvangen en die diepte zachtheid van oogen wakend over zijn leven gezien, die van geboorte en dood de smarten en vreugden weten. - Nu rijpen - tot om en nabij 1880 - zijn sterkste en volste jaren. Dan wordt zijn leven weer wankel. Hij groeit naar de stilte, weg van Parijs. Zijn hart dringt naar de zuivere grootheid van het Fransche landschap, waar de mensch gering en groot de luisterende