Erts. Letterkundige almanak. Jaargang 2
(1927)– [tijdschrift] Erts, letterkundig jaarboek– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdI
Eeuwen oud is de zon die U verblindt,
En oppermachtig heerschen koude en wind.
Hoe ligt dit al geminacht en verworpen
In hem die zingende den Hemel wint!
| |
[pagina 39]
| |
D.A.M. BINNENDIJK
Naar een teekening van v. Uytvanck | |
[pagina 40]
| |
IIVan hen die minden en weer afscheid namen
En, wederzijds ontgaan, telkens tezamen kwamen,
Bevroedt er geen, dat God dit helsch gericht
Houdt over hen die riepen en niet kwamen.
| |
IIIHaar mond was tot een zwart kristal bevroren.
Haar oogen waren ver en roekeloos verloren.
Het was geschied: God had sinds jaar en dag
Dez' bloemen voor zijn duistren tuin verkoren.
| |
IVWat bij zijn mondhoek sidderend bezweek
En achter de oogen streng verzwegen bleek,
Het werd op aarde niemand openbaar
Voordat hij, stervend, in een glans ontweek.
| |
VZij die aan God na 't laatste handgemeen
Zich overgeven met 't vervreemde leen,
Laten hun eenig spoor, doch diep en onuitroeibaar,
In van twee oogen het verwoeste steen.
|
|