Bernard Verhoeven
Jacob Israël de Haan
Kort voor de Haan's dood kwam van zijn hand uit het boek der ‘Kwatrijnen’. Het is een boek, dat aan je zenuwen rukt, zoo fel en vaneengereten van karakter als het is. De kwatrijn, de vierregelige strofe, rijmend maar zonder metrum en altijd wisselend in het aantal voeten, blijkt wel een versvorm voor dynamische ontladingen en bijtende, moordende directheid. De moderne versnelling rilt door den rustigen vorm van Omar Khayyam.
De kwatrijn-vorm beantwoordt aan de kortademige drift van de moderne ziel, evenals het vrije vers, dat in schoone scherven uiteenspat en weer naar de samenvatting worstelt.
De kwatrijnen van Jacob Israël de Haan zijn beangstigend van felheid, de gebroken ademstooten van een hopeloos-verscheurdeziel. Die koortsige stem wil maar niet zwijgen, huivert uit een bodemlooze stilte omhoog en verstomt plotseling, staat weer op in bevende, razende, snikkende klanken, en ijlt, ijlt onweerstaanbaar voort. Dat er bloed aan de moderne ziel kleeft: ge voelt het hier, uw vingers zijn vochtig. Van af zijn uittocht naar Palestina, omspannen deze kwatrijnen de Haan's Palestijnsche jaren. Ze omvatten een tragiek en een nederlaag.
Ingenomen door een godsdienstig ideaal, zich tuchtigend met boete en offer, onderneemt de dichter den pelgrimstocht naar het Heilige Land. Maar iets onafscheidelijks neemt hij mee: een zinnelijke natuur, een