Erts. Letterkundige almanak. Jaargang 1(1926)– [tijdschrift] Erts, letterkundig jaarboek– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 106] [p. 106] H.W.J.M. Keuls Verzen I Te midden van herdenken en vergeten Draag ik het oogenblik in mijne hand: Een tastbaarheid van krachten ongemeten, Een boog, die zich naar 't eindelooze spant. En heel de droom, dien ziel en zinnen weten, Schijnt saamgedrongen aan den ijlen rand Des afgronds, en, wat ooit ik heb bezeten, Heeft deel aan 't wankel wonderbaar bestand. Ik sta, een ongedeerde, in het vuur, Ik ben het oogenblik en al mijn lasten Verloor ik op den weg naar 't brandend feest; Maar na den dronk van dit bedwelmend uur Zal, weet ik, smartelijker zijn mijn tasten Naar donk're heemlen, die mijn heimwee vreest. [pagina 107] [p. 107] II De wereld lag in mij verslagen En door een snellen brand verwoest; Daar was niet anders dan een klagen, Waarom dat al geschieden moest. Toen zong het hart zich door de leegte Een weg, die liet een lichtend spoor, En aan zijn droefenis ontsteeg, te Hervinden wat het eens verloor. En uit de diepte stemmen kwamen, Waarmee een droom zijn aanvang zocht, En 't hooren van vergeten namen Scheen begeleiding op dien tocht. Een nieuwe morgen zag verschijnen De heuvels van 't verloren land, Maar om als spieg'ling te verdwijnen En vreemd aan 't oud en mild verband. En alles keerde op de vluchten, Die 't hart nam door zijn eenzaam rijk, En alle vormen en geruchten, Zij bleven ver en droomgelijk. En nu, en nu! Een dag ging onder, Een tweede neeg reeds naar den nacht; Nog heerscht het onverschenen wonder, Nog is er iets, dat mij verwacht. [pagina 108] [p. 108] III Uw hart kon wachten, tot de storm bedaarde En 't blind geweld voor milder krachten week; Gij hadt geduld, tot zich de hemel klaarde En weer zijn glans uw zuiverheid geleek. Nu is uw vrede als een verkoren streek, Waar woont en ademt al wat gij vergaarde, En voor het hart, dat niet in strijd bezweek, Werd tot een Godsgeschenk de zoete aarde. Zal eens aan mij een avond zijn geschonken, Wiens stervend licht mijn vrede overgloeit, En waarin zachte vreugde aarz'lend bloeit Boven de rust van droomen, die verzonken? Of is mijn hart aan 't tijdlijk wee geklonken En met zijn drift voor eeuwigheid vergroeid? Vorige Volgende