Erts. Letterkundige almanak. Jaargang 1(1926)– [tijdschrift] Erts, letterkundig jaarboek– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 103] [p. 103] Pierre Kemp Zonsondergang Waar staat hier ergens toch dien oven open? Waar stijgt hier toch dien geur van ouden wijn? Waar komt die klank toch uit de lucht geloopen Of harpen in den wind geslagen zijn? Daar wordt gemalen door de oneindigheid Tusschen de molensteenen lucht en aarde. De zon ziet hoe het vocht wordt uitgespreid En droogt het meel verinnigend zijn waarde. Daar beidt de groote bakker van den tijd En kneedt het meel met bloed van roode druiven; Tot héél de deesem breed is uitgedijd En hij het brood in 't vuur der zon kan schuiven. Gij hoort het zuchten, tot de poort ontsluit En met zijn rijpen geur de lucht kan vullen En roepen door het ruim: ‘Deel me uit! Deel me uit, Waar simplen willen van mijn kruimen smullen! Deel me uit, voor héél de menschheid is genoeg! Ziet gij dan niet mijn groeien in het breken. 't Is nooit te laat, te komen, nooit te vroeg En ieder beet doet nieuwe beten kweeken. [pagina 104] [p. 104] Komt dan voor wie dit wonder is gedaan, Dit durend offren van de geurge sneden. Want niemand is nog ongestild gegaan En niemand hoeft te hongren in het heden!’ Waar stond daar ergens toch dien oven open. En zong er zacht het goede, gouden brood? Waar kwam dien ouden wijngeur uit gedropen En doopte 't blauw der luchten met zijn rood! Waar kwam die klank toch uit de lucht gevlogen, Of wilgenloten op het water slaan? De lucht staat stil, de tijd lijkt onbewogen. De zon schijnt niet meer en nog niet de maan. [pagina *25] [p. *25] GABRIELLE VAN LOENEN [pagina *26] [p. *26] Naar een olieverf-schilderij (1925) van Valentijn Edgar van Uytvanck H. MARSMAN [pagina 105] [p. 105] Wijding De klokken malen in de wijde luchten Het kruid van Christus voor het hooge feest. En door den geur der forschgeplette vruchten Bloeit nu mijn borst zoo breed en onbevreesd. Ik kan die zware roken nauw bevatten En sta te peinzen, hoe van dit geweld Ik drinken zal den wijn van de innge schatten En rijzen naar den hemel als een held. Ik grijp de wolken waar het licht komt zoomen En plooi ze rond mijn roode schouders saam. Nu uit den klokkenmolen geur blijft stroomen Vraag ik de zon haar eeuwgen gouden naam. En met haar letters voor mijn hoofd gedreven, Jaag ik de twijfels weg van eigen nacht, Tot voor mijn oogen, stralende ik zie beven Den spiegel, waar Gods ziel verliefd in lacht. Vorige Volgende