Erts. Letterkundige almanak. Jaargang 1(1926)– [tijdschrift] Erts, letterkundig jaarboek– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 96] [p. 96] C.J. Kelk De bruiloft van Jan Klaassen Beddekamer bij Jan Klaassen. Men hoort de brudoftsgasten vroolijk heengaan. Jan Klaassen: O Moertjelief, ik bin zoo prettig - Trijntjen, poezelig en vettig, zal mijn brave huiswijf zijn. O, Moertjelief, ik bin zoo fijn! Zijn Moertjen (achter): Jantje, Jantje, niet te duchtig! 'k Zag jou waarlijk nooit zóó kluchtig. Oome (achter): Niet te drok ân, nicht Katrijntjen, is 't te zwaar, zoo breekt het lijntjen. Katrijn: Neen, neen, oome, 'k zal 't wel klaren. Ach, we binnen jonk van jaren en we zien niet op een stootjen.... Ook goênacht, mijn ouwe grootjen. Grootjen (achter): Kijnders, maak het niet te mal: de Heere God is overal! [pagina *23] [p. *23] PIERRE KEMP [pagina *24] [p. *24] H.W.J.M. KEULS [pagina 97] [p. 97] Jan Klaassen: O, wat zel 't hier straf toegaan, niets gezeid en al gedaan. Oome (achter): Hoor wel toe, dit is een man, die zijn schuifjen roeren kan. Moeie (achter): Trijn hoeft niet als ik te heulen met de stomme beddepeulen. Katrijn: Moeie, is de magere snijer niet je mansgezel en vrijer? Moeie (achter): Ik verspreek je, lieve nicht, hij kan niet loopen van de jicht. Jan Klaassen: Ga nu brave permentatie. Ik schenk je allen dank en gratie. 'k Hoop, dat ik je niet beleedig, maar we blijven liefst alleenig. Gasten (achter): Nu vaarwel dan, veel plaisier en gedankt voor brood en bier - Blijft elkander jolig minnen, wakkertjes met ziel en zinnen. [pagina 98] [p. 98] Katrijn: Ik dank je allen voor dit woord. Laat ons voortaan ongestoord. Jan Klaassen (zingt): Lodderlief ik zal u koozen en u koesteren aan mijn hart. Katrijn (zingt): Jan mijn man, ge doet mij blozen en ik bin toch zoo verward.... Jan Klaassen (zingt): Laat ons eensjes koketteeren achter 't saaien bedgordijn. Katrijn (zingt): 'k Kan mij waarlijk niet verweren, dies, Jan Klaassen, 't moet zoo zijn. Jan Klaassen: O, wat hoor ik voor spektakel! Dats voorzeker een mirakel. De bleeke bakker op de hoek blaast de vellen van zijn broek. Katrijn: 't Gelijkt de ratel van den waker. Jan Klaassen: Of bereids een haastige baker! [pagina 99] [p. 99] Gast (achter): 'k Kom voorshands een pintjen suipen aleer ik ga te bedde kruipen. Jan Klaassen: J' hebt hier nieuwers iets van doen. Katrijn: Zoetjes aan, mijn bocheljoen, laat je niet de gal verhitten. Kom maar bij je wijfjen zitten. Gast (achter): Toe Jan Klaassen, geef me'n kroes, anders hale je de droes. Jan Klaassen: Neen, je hebt je competentie. Pak je verder, excellentie. Gast (achter): Maar ik heb nog zware dorst. Geve 't biervat mij de borst! Jan Klaassen: Wil je weggaan, straatkanalje, voorts mijn trap af, of ik zal je.... (grijpt den bezem) Uit ‘Katrijn’, een Jan Klaassen-spel. Vorige Volgende