je wel leeren. Als ik mijne zaak heb en alles is in orde, dan kom jij bij me. Ik zou niet weten, wat ik zonder jou in het leven beginnen moest. Ik heb zooveel aan je te danken. Jij hebt een gewoon mensch van me gemaakt. Jij hebt me al die overdreven opvattingen uit mijn hoofd gepraat. Jij hebt me den weg gewezen! Kom, huil niet, arme stakker, huil niet. Voor jou is het ook ellendig zoo te moeten bedelen. Kom, wees nu maar stil. Wij zijn samen en wij blijven samen.
(opstaande in extase).
Dat is goed, Letta, Letta, jij, heilige vrouw.... Ik heb je lief.
Ik jou ook, lieveling, domme lieveling, die nu eindelijk merkt, dat we van elkander houden. Ik zal goed voor je zorgen, jongen, mijn jongen. Voor mij mag je ook alles koopen, watje wilt, jij groot lief kind. Wil ik je in slaap wiegen in mijn armen? Moet ik de ballade voor je zingen?
(zingt, heen en weer wiegend met zijn hoofd)
.
Daar zit er een in de gouwe ketel.
Die kan graaien,
Die kan maaien,
Die kan mooie poppetjes draaien.
(Onder het zingen heeft zij hem losgelaten en is weggeloopen. Hij tracht haar nu te vangen, al zingend).
Mag ik er eentje nemen?
Dan zal ik de diender halen!