Erts. Letterkundige almanak. Jaargang 1(1926)– [tijdschrift] Erts, letterkundig jaarboek– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] Jan R.Th. Campert Herdenken Voor E. Uit dezen nacht is mij niets meer gebleven dan de verrukte glanzen van Uw oog - alsof eén oogenblik ons beider leven zich op een andere ster bewoog. O kind, in dit ontzaggelijk bezinnen, hoe tusschen ons een afscheid werd volbracht, stijgt tot een boven-aardsch beminnen het vreemd gebeuren dezer nacht. Nu met den dag die, schroeiend aan de ramen, vergane uren tot zijn licht bezweert, hervond ik weer de schaarsche, zoete namen, die d' eèn den ander heeft geleerd. [pagina 39] [p. 39] Drie kwatrijnen I Gij hebt mij meer dan dezen roes geschonken. Eén oogwenk was ik van Uw schoonheid dronken, ik wendde mij van U en zag mijzelf met duizend keet'nen aan U vast-geklonken. II O hart, dat doolt en dolen mòet wellicht, totdat Uw aardsche plicht zal zijn verricht, dat ge niet oordeelt over heel dit leven - straks staat gij-zelve voor 't Gericht! III Dit is het wreed besluit, dat ik aan ons onteigen: in dezen kamp zal geén de overwinning krijgen, ik ben een eeuwig vuur en gij het wellend water - wat gij aan mij vernielt, vernielt gij aan Uw eigen. [pagina 40] [p. 40] Stervende soldaat Nu uit de schaduwing der zwarte droom gevlucht, die jarenlang mijn aandacht hield gevangen, en uit haar wisselend spel van angst en van verlangen tot deze rust, waarvoor 'k ééns was beducht, keer ik weer tot U in, o aarde, vrij van vreezen, - een zomer-avond, mild als geen - zooals een knaap gerijpt tot man nog eens den ouden slaap in moeder's huis begeert, om dan voor eeuwig te genezen van al zijn onrust en zijn barre, matelooze reizen, - en wend ik weer tot U mijn brandend aangezicht, een felle koorts besluipt mijn lijf en heeft verricht welhaast haar taak - hemelsche wijzen waaien van ver, en nader, nader - de wind is van hun vaart bevlogen - stemmen vangen aan - o, tusschen Hem en mij staat niets, geen hart dat bindt, enkel de trage rondgang van het bloed. Aarde, moeder en liefste, o bij deze namen noem ik U voor 't laatst. Wij hebben samen vèèl ondergaan - een zingen, mischend en goed, begint, stillend het kreunen van mijn mond - Dit is het einde: ons eeuwiglijk verbond, dat ik bezegel met mijn heilig bloed. Uit een binnenkort te verschijnen bundel: ‘De Bron’. [pagina *9] [p. *9] Foto Berssenbrugge JAN R.TH. CAMPERT Vorige Volgende