‘Terzij de horde’ heeft hij levenslang gestaan en willen staan.
Maar een onder de eersten was hij, in wie het geloof, de hoop en de liefde der Middeleeuwen stierven; een onder de eersten in wie de nieuwe Europeesche geest zichzelf bewust werd: een heiden al, maar nog met Christelijke attributen.
Een heiden die het Credo quia absurdum der Middeleeuwen verzaakt heeft; een heiden die als vier-en-twintig jarige een dooden Christus schildert, die misschien een mysterie, het mysterie van dit trotsch en afgezonderd leven bevat: wàt heeft deze mensch roekeloos in zichzelf gedood, waaraan vertwijfelde hij dat hij den Christus schildert tot Een Die niet meer op zal staan. Grauenhaft buiten alle schilderkunstige overwegingen om, bekent dit voorzeggend schilderij de vermetelheid van den nieuwen Europeeschen geest en de barre verlatenheid, welke eenmaal aan dien geest voltrokken gaat worden, nu dit gedood is. In het huis van Rogoschin zag vorst Mischkin dezen Christus en hij dringt tot het allerlaatste, dat den beschouwer bevreest: Aber beim Anblick dieser Bilder kann ja mancher Mensch seinem Glauben verlieren. Naakt en vermetel is dit werk geteekend met het stigma van den nieuwen tijd, - het geloof, de hoop en de liefde der Middeleeuwen zijn gestorven.